Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24801/GA, 3 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24801/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    3 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de negatieve beslissing van de directeur van 3 augustus 2021 op klagers verzoek tot plaatsing ten behoeve van sociale verzorging en hulpverlening ex artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 15 december 2021 het beklag ongegrond verklaard (A-2021-251). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.P.A.M. Wouters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 7 juni 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

De directeur heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. De beroepscommissie heeft daarop besloten een verslag van horen op te laten maken. Op 14 juli 2022 is het verslag van horen verstuurd naar de directeur. Op 21 juli 2021 is van de directeur een reactie op het verslag ontvangen.  Deze is ter kennisneming naar klager en zijn raadsman gestuurd.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beslissing van de directeur om klagers verzoek tot uitplaatsing af te wijzen is onredelijk en onbillijk. De adviezen van de reclassering en het Openbaar Ministerie (OM) zijn onvoldoende gemotiveerd om tot een afwijzende beslissing te kunnen komen. 

Het oordeel van de beklagrechter ten aanzien van het reclasseringsadvies is innerlijk tegenstrijdig. De beklagrechter heeft enerzijds geoordeeld dat de beslissing van de directeur, mede gebaseerd op het reclasseringsadvies, voldoende is gemotiveerd, maar anderzijds over het reclasseringsadvies opgemerkt dat 'de opstelling van de reclassering ten aanzien van het gebiedsverbod de voorzitter heeft verbaasd'. 

Het advies van het OM van 28 januari 2021 kan evenmin bijdragen aan de afwijzende beslissing van de directeur en het daaropvolgende oordeel van de beklagrechter. Dit advies is niet alleen gedateerd, maar ook onvoldoende onderbouwd. Het OM meent dat klager in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) nog voldoende tijd heeft om te re-integreren, terwijl het OM onlangs heeft gevorderd dat de v.i. van klager wordt uitgesteld. De directeur was hiervan niet op de hoogte op het moment van afwijzing van het verzoek tot uitplaatsing. Het OM ontbreekt het daarmee aan een langetermijnvisie waar het heen moest met klager en hoe hij moest gaan re-integreren. Ten aanzien van klagers gedrag wordt overwogen dat klager niet openstaat voor interventies gericht op gedragsverandering. Het gerechtshof Arnhem heeft bij arrest van 24 juli 2020 (ressortnummer 21/000136-19) uitvoerig overwogen dat en waarom van een behandeling van klager in een gedwongen kader, zoals de terbeschikkingstelling, weinig effect te verwachten is. Het gerechtshof heeft voorts overwogen dat ook een langdurige gevangenisstraf het recidivegevaar in voldoende mate kan tegengaan. Om die redenen heeft het gerechtshof afgezien van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. De weigering interventies gericht op gedragsverandering te ondergaan is door het gerechtshof expliciet onder ogen gezien, waardoor de reclassering en het OM niet in de positie zijn om deze interventies in het kader van de re-integratiefase af te dwingen.

Namens klager zou aanvankelijk een aanvraag tot deelname aan een penitentiair programma (pp) worden ingediend. Toen dat eenmaal mogelijk was (in januari of februari 2021), was de woonvoorziening bij Meander niet geregeld. Vervolgens trad de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB) in werking. Klager kon toen niet meer via een PP in Meander worden geplaatst. Om die reden is een verzoek tot uitplaatsing op grond van artikel 43, vierde lid, van de Pbw ingediend. Vervolgens bleek dat de reclassering een andere visie had. De afwijzing van het verzoek in de onderhavige zaak moet aldus worden bezien in het licht van de PP-aanvraag die aanvankelijk ingediend zou worden. De behandelverplichting van klager, zoals het advies van het OM moet worden gelezen, hangt samen met het recidiverisico dat hoog wordt ingeschat. Dit recidiverisico is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om het verzoek tot uitplaatsing enkel op basis daarvan af te wijzen. Daarnaast is in het kader van de v.i.-procedure overwogen dat het uitzitten van de v.i. risicovoller wordt geacht dan het re-integreren in klagers eigen omgeving, bij zijn eigen familie.  De (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur heeft op 9 november 2021 in het kader van de v.i. van klager positief geadviseerd.

Uit twee beslissingen van de rechtbank Gelderland blijkt dat klager sinds maart 2022 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. De v.i. is evenwel, in lijn met het traject van het pp, niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. De door het OM opgevoerde argumenten in het kader van de v.i.-procedure vertonen overlap met de argumenten die hebben geleid tot het negatieve pp-advies. Evenals in de v.i.-procedure speelt ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot uitplaatsing een rol of het locatieverbod moet gelden voor de hele gemeente Nijmegen of slechts voor een beperkt deel. Het verzoek is niet afgewezen omdat er geen plek zou zijn in Meander of omdat deze locatie niet geschikt zou zijn voor klager. De gevolgen voor klager zijn groot. De afwijzing van het verzoek tot uitplaatsing, waardoor klager niet bij Meander terecht kon, heeft als gevolg dat klager nu in vrijheid is zonder enige vorm van (woon-)begeleiding of hulp. 

Verzocht wordt de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek tot uitplaatsing en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

Standpunt van de directeur
Ieder verzoek dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld. De directeur heeft de beslissing gebaseerd op de informatie die op dat moment beschikbaar was. Dat hij op het moment van zijn beslissing niet op de hoogte was dat het OM onlangs heeft gevorderd dat de v.i. van klager wordt uitgesteld, valt hem niet aan te rekenen. De gebeurtenis ligt in de toekomst en is geen door of namens de directeur genomen beslissing zoals vermeld in artikel 60 van de Pbw. Dat een langetermijnvisie bij het OM ontbreekt kan de directeur niet worden verweten.

Vanaf jonge leeftijd zijn er bij klager gedragsproblemen bekend en zijn verschillende interventies ingezet om dit te sturen. Echter heeft dit onvoldoende effect gehad. Klager kent een verleden met instabiliteit op verschillende levensgebieden als werk, wonen en financiën. Klager heeft langdurig een marginaal bestaan geleid waarbij ook sprake was van een negatief netwerk. Daarbij is er sprake van een verslavingsverleden. Ten slotte zijn er zorgen over de houding en de psychische problemen van klager. Klager is gediagnosticeerd met psychopathologie, waardoor hij zich snel gekrenkt voelt en opportunistisch te werk gaat. Klager heeft dan ook geen spijt of berouw getoond richting de slachtoffers in onderhavige zaak. Er is bij klager niet of nauwelijks sprake van zelfinzicht of probleembesef. Hij staat niet open voor interventies gericht op gedragsverandering en wil het liefst geen bemoeienis met de instanties. Enkel voor praktische zaken wil hij hulp. Gelet op het recidiverisico en het delictverleden van klager is het juist van groot belang dat klager meewerkt aan interventies gericht op gedragsverandering. Gedragsinterventies zijn opgezet om de re-integratie van justitiabelen te bevorderen en zo de samenleving veiliger te maken. Een gedragsinterventie kan, op advies van de reclassering, als bijzondere voorwaarde door de rechter of het OM worden opgelegd. Tevens is ambulante begeleiding geïndiceerd vanuit het FACT-team van Kairos om klager te ondersteunen daar waar nodig. Klager wordt ingeschat als bedachtzaam en berekenend en detentie kon juist als stok achter de deur fungeren en een goede motivatie zijn voor klager om zich in te blijven zetten om zijn leven voldoende op de rails te krijgen voordat het verplichte kader en het toezicht weg zou vallen. 

Reeds in het kader van een deelname aan een pp heeft de reclassering opgemerkt dat er een aanwijsbaar slachtoffer is, om welke reden de regio Nijmegen absoluut niet wenselijk is.

Het FACT-team kan klager begeleiden als het gaat om praktische hulp en overige vragen waarbij hij hulp nodig heeft. Wanneer klager voor deze hulpverlening niet openstaat, dan wel hiervan geen gebruik maakt, waardoor eventuele gevolgen voor klager groot worden, valt dit de directeur niet aan te rekenen.

De beslissing is genomen op de voor de directeur voldoende gemotiveerde adviezen van de reclassering en het OM. Er is sprake van veiligheidsrisico’s alsmede slachtofferbelangen op grond waarvan de directeur negatief op een plaatsing conform artikel 43, vierde lid (huidig), van de Pbw heeft beslist. De directeur heeft voor het overige niets toe te voegen aan zijn verweer in eerste aanleg en de uitspraak van de beklagrechter. 

3. De beoordeling
De beroepscommissie begrijpt dat aanvankelijk is getracht klager te plaatsen bij Meander te Nijmegen in het kader van een pp-traject. Toen dit door de inwerkingtreding van de wet USB niet langer mogelijk werd, heeft de raadsman een verzoek gedaan op grond van artikel 43 van de Pbw.

De beroepscommissie stelt voorop dat de vereisten om in aanmerking te komen voor een pp-traject – namelijk op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw en artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel – wezenlijk verschillen van de vereisten voor overbrenging op grond van artikel 43 van de Pbw. 

Op grond van het eerste lid van artikel 43 van de Pbw heeft de gedetineerde recht op sociale verzorging en hulpverlening. Op grond van het (destijds geldende) derde lid (thans vierde lid) van dat artikel draagt de directeur zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

De beroepscommissie overweegt allereerst dat bij de vraag of een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming ook de belangen van slachtoffers moeten worden betrokken. De reclassering heeft – met inachtneming van het deeladvies elektronische controle – negatief geadviseerd ten aanzien van klagers plaatsing in Nijmegen in verband met de bescherming van de slachtoffers die in dezelfde plaats wonen. In het deeladvies staat tevens vermeld dat alternatieven vergeefs zijn onderzocht. Gelet hierop verdraagt de overbrenging van klager zich niet met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. 

Daarnaast hebben de reclassering en het OM gerapporteerd dat bij klager sprake is van hoog risico op recidive en op letselschade en dat klager niet openstaat voor (interventies gericht op) gedragsverandering. De directeur heeft toegelicht dat klager vanuit detentie is aangemeld bij Kairos en dat het FACT-team van Kairos klager kan begeleiden als het gaat om praktische hulp en overige vragen waarbij hij hulp nodig heeft. Nu klager voldoende begeleiding/behandeling en voldoende interventies worden geboden binnen de PI Arnhem, is de noodzaak tot overbrenging naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin gebleken. 

Gelet op het voorgaande is sprake van contra-indicaties voor klagers overbrenging ten behoeve van sociale verzorging en hulpverlening op grond van het bepaalde artikel 43, vierde lid, van de Pbw. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid klagers verzoek heeft kunnen afwijzen. Het beroep zal om die reden ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter worden bevestigd met wijziging van de gronden. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden. 


Deze uitspraak is op 3 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven