Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8360/GA en R-20/8459/GA, 26 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:26-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer R-20/8360/GA en R-20/8459/GA         

Betreft [Klager[

Datum 26 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [Klager[ (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem niet te promoveren naar het plusprogramma op 17 juli 2020.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 19 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-396, thans R-20/8360/GA). Daarnaast heeft de beklagcommissie bij de PI Middelburg op 21 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-387, thans: R-20/8459/GA). De uitspraken van de beklagcommissie zijn bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de uitspraak met beklagnummer MB-2020-396.

Klagers raadsman, mr. drs. J. Wouters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de uitspraak met beklagnummer MB-2020-387.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadslieden en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

MB-2020-387

Klager is afgekeurd op psychische gronden. Het is onredelijk om van hem te verwachten dat hij voldoende in staat is om al zijn plannen voor zijn re-integratieverlof zelf vorm te geven. Klager bestrijdt dat hij verbaal en/of fysiek geweld tegen medegedetineerden, personeel of derden zou hebben gebruikt. Als dat zich al zou hebben geopenbaard, is ongetwijfeld de psychische gesteldheid van klager daarvan de oorzaak geweest.

Klager heeft nooit aangegeven niet in gesprek te willen gaan met zijn mentor ter voorbereiding op het multidisciplinair overleg (MDO).

Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden bij de beslissing klager niet te promoveren naar het plusprogramma. Er is geen sprake van inzichtelijke stappen in de motivering van klagers ‘rode’, ‘oranje’ en ‘groene’ gedrag. Klager kan zich niet verantwoorden, want alles wat hij zegt of doet wordt negatief geconnoteerd.

De visie van de directeur zoals in beklag naar voren gebracht, inhoudende dat klager niet op zijn verantwoordelijkheid wenst te worden aangesproken, is een te lichtzinnige en onjuiste aanname.

MB-2020-396

De beklagcommissie is tekortgeschoten in haar motivering, nu niet is gereageerd op klagers standpunt ten aanzien van het indienen van beklag in plaats van het aangaan van een gesprek met het personeel.

Klager is in afwachting van een psycholoog en slikt medicatie in verband met zijn psychische toestand. Klager verkeert in een problematische situatie, waardoor re-integratie niet vanzelfsprekend is. Klager voelt zich niet gehoord ten aanzien van zijn situatie. Klager toont wel medewerking, dit blijkt uit het feit dat hij in afwachting is van een psycholoog en graag het gesprek aangaat met de psycholoog. Klagers psychische gesteldheid kan ertoe leiden dat hij zijn inzet niet direct kan uiten, waardoor de kijk op zijn re-integratie als ‘negatief’ wordt bestempeld, terwijl klager zijn kijk hierop als ‘realistisch’ beschouwt.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt(en) in beroep kenbaar te maken.

3. De beoordeling

Twee afzonderlijke uitspraken in beklag over de beslissing klager niet te promoveren naar het plusprogramma op 17 juli 2020

De beroepscommissie constateert op grond van de beschikbare informatie dat er twee stukken bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht (cvt) zijn binnengekomen die zien op de bestreden beslissing van 17 juli 2020, namelijk een klaagschrift van klager en een verzoek tot schorsing van klager dat door de cvt als klaagschrift is aangemerkt. Zowel het verzoek tot schorsing als het klaagschrift zijn door klager niet gedateerd. Het verzoek tot schorsing dat als klaagschrift is aangemerkt (MB-2020-387) is blijkens het ontvangststempel op 23 juli 2020 op het secretariaat van de cvt binnengekomen en het klaagschrift (MB-2020-396) op 28 juli 2020.

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie beide klachten afzonderlijk heeft behandeld en twee separate uitspraken heeft gedaan, te weten op 19 oktober 2020 (MB-2020-396) en op 21 oktober 2020 (MB-2020-387). Beide beklagen zijn ongegrond verklaard.

Tegen beide uitspraken is (afzonderlijk) beroep ingesteld. Tegen de uitspraak met beklagkenmerk MB-2020-396 (thans R-20/8360/GA) heeft mr. M.M.J.P. Penners namens klager beroep ingesteld en tegen de uitspraak met beklagkenmerk MB-2020-387 (thans R-20/8459/GA) is door mr. drs. J. Wouters namens klager beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid beklagen

Klager heeft beide klaagschriften niet gedateerd. Het beklag met kenmerk MB-2020-387 is eerder op het secretariaat van de cvt ontvangen dan het beklag met kenmerk MB-2020-396. De beroepscommissie merkt het beklag met kenmerk MB-2020-387 daarom aan als eerste beklag over de bestreden beslissing. Omdat niet tweemaal over hetzelfde kan worden geklaagd, had de beklagcommissie klager op deze grond niet-ontvankelijk moeten verklaren in het beklag met kenmerk MB-2020-396. De beroepscommissie zal de beslissing van de beklagcommissie met kenmerk MB-2020-396 vernietigen en hetgeen doen wat de beklagcommissie had behoren te doen. Klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag met kenmerk MB-2020-396.

Inhoudelijk MB-2020-387

De directeur dient voorafgaand aan een beslissing over promotie of degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging diende de directeur ten tijde van het ingediende klaagschrift het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging moet duidelijk blijken waarom het gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, leidt tot promotie of degradatie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft in te houden dat een gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen mee te wegen (zie ook RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA). Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit de bestreden beslissing van 17 juli 2020 volgt dat klagers gedrag op onderdelen ‘groen’, ‘oranje’ en ‘rood’ is aangemerkt. Als ‘groen’ (goed) gedrag wordt benoemd dat klager een goede invulling geeft aan het dagprogramma en de aanwijzingen van het personeel naar behoren opvolgt. Klager heeft een regelmatig dag- en nachtritme en vertoont geen gebruik van verboden middelen. Bij het ‘oranje’ (dit kan beter-)gedrag is onder andere benoemd dat concretisering van plannen op het gebied van re-integratie en klagers opvliegende karakter extra aandacht verdient. Klager gaat de laatste tijd tegen allerlei zaken in beklag in plaats van het gesprek aan te gaan met het personeel. Als ‘rood’ (ongewenst) gedrag is in de beslissing genoteerd dat klager niet in gesprek wil gaan met zijn mentor ter voorbereiding op de bespreking in het MDO. Klager geeft aan niet te willen deelnemen aan deze poppenkast, hij regelt zelf zijn zaken en heeft een aantal beklagzaken lopen. Deze houding getuigt niet van coöperatief gedrag, aldus de beslissing.

De beroepscommissie constateert dat de directeur het indienen van beklag en – als gevolg daarvan – het hebben van lopende beklagzaken heeft benoemd als ‘oranje’ en als ‘rood’ gedrag. De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat een gedetineerde gebruik maakt van aan hem toekomende wettelijke rechten, zoals het voeren van een beklagprocedure, niet zonder meer kan worden gezien als ‘rood’ dan wel ‘oranje’ gedrag, daargelaten de omstandigheid dat de directeur volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie in de omschrijving van de feiten een keuze dient te maken in de kwalificatie van ‘rood’ en ‘oranje’ gedrag.

De beroepscommissie is van oordeel dat het niet in gesprek willen gaan met de mentor ter voorbereiding op het MDO, niet voldoende ernstig is om te worden aangemerkt als ‘rood’ gedrag in de zin van Bijlage I bij de Regeling, maar dat dit op grond van die Bijlage aangemerkt had moeten worden als ‘oranje’ gedrag.

In het licht van het voorgaande bevat de afwijzing van het verzoek tot promotie naar het plusprogramma van 17 juli 2020 naar het oordeel van de beroepscommissie geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging – in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat er geen sprake is van ‘rood’ gedrag, maar wel sprake is van ‘oranje’ en ‘groen’ gedrag – en is daarmee ontoereikend gemotiveerd en bij deze stand van zaken als onredelijk en onbillijk aan te merken. De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Klager heeft zes weken in het basisprogramma verbleven. Dit programma vertoont substantiële verschillen met het plusprogramma, waardoor klager nadeel heeft ondervonden. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie met kenmerk MB-2020-396, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk R-20/8459/GA gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie met kenmerk MB-2020-387 en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.

Deze uitspraak is op 26 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven