Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22831/GA, 21 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22831/GA

 Betreft [klager]

Datum 21 juli 2022

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van vier telefoons en toebehoren in klagers meerpersoonscel (mpc), ingaande op 12 december 2019.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 12 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (PD-2019-786). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de zitting van 24 juni 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verwijst naar een situatieschets van de mpc die hij zelf heeft gemaakt. Het gaat om een mpc voor 6 personen. De telefoons zijn gevonden achter plafondplaten bij  het meest rechtse slaapvertrek. Klager sliep in het meest linkse slaapvertrek en daar zit nog een slaapvertrek tussen. Klager zat daar pas twee dagen. De twee personen die op het meest rechtse stapelbed sliepen, hebben gezegd dat de telefoons van hun waren. Na de zoekactie zijn klager en zijn medegedetineerden dezelfde dag terug naar de mpc gebracht vanuit de iso. De LBB (Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid) is nog eens binnen gekomen om nog iets te doen. De plafondplaat werd weer teruggeschroefd. De medegedetineerden zeiden toen dat er wel eens wat gevonden kon zijn. Het bitje waarmee de plafondplaat kon worden open gemaakt was weg. Dit heeft klager allemaal niet aan de directeur verteld, dat is niet aan klager. Die twee medegedetineerden zijn voor klager bij de directeur geweest en hebben dat toen verklaard. Ze werden een voor een uit de mpc gehaald, klager als laatste. De volgorde was dus uit de cel gehaald voor de zoekactie, weer terug naar de cel en toen een voor een gehoord. Het personeel heeft niks gezegd in de iso.

Volgens de raadsvrouw is klager niks aangezegd en als dat wel zo was dan is dat te laat geweest. Er wordt gepersisteerd bij de schriftelijke beroepsgronden. De beslissing had eerder genomen kunnen worden. Het rapport is opgesteld toen de zoekactie van die cel was afgerond. De directeur wilde echter de hele zoekactie afwachten. Als dat zo is, dan maak je daarna ook pas het rapport op. Het gaat erom wat er in die cel is aangetroffen. Daar wordt klager verantwoordelijk voor gehouden.

 

Standpunt van de directeur

Er worden in beroep geen nieuwe omstandigheden naar voren gebracht, behoudens een tekening van de cel. De directeur blijft bij het eerdere verweer in beklag: ´Het is niet mogelijk en geloofwaardig dat klager, evenals zijn celgenoten, geen weet hebben van de aanwezigheid van deze contrabande. Voor de directeur staat (mede)verantwoordelijkheid, eigenaarschap, bezit en/of het bewust op cel verbergen vast, nu er sprake is van een dergelijke hoeveelheid contrabande die te duiden is als aantallen bedoeld voor meerdere gebruikers.´

De directeur volhardt in het standpunt dat klager zich heeft kunnen beraden op zijn verdediging alvorens hij door de directeur is gehoord. Het rapport kon niet worden aangezegd op 11 december 2019 om 13:00 uur, omdat de rapporteur de afdeling niet mocht betreden. Dat klager uit de mededeling bij de afzonderingscel, dat er contrabande was aangetroffen in de groepscel, niet kon opmaken dat er een rapport ten aanzien van hem zou worden opgemaakt, acht de directeur niet aannemelijk. In de huisregels is beschreven dat de gedetineerde te allen tijde verantwoordelijk is voor datgene wat op zijn cel wordt aangetroffen. Een rapport na het aantreffen van contrabande op de cel waar hij verblijft, is dan een logisch vervolg. Of hij vervolgens ook verantwoordelijk wordt gehouden is wat anders. Die beslissing volgt pas na het horen.

De directeur is direct na de afloop van de zoekactie met het horen aangevangen. Dat er goede gronden waren van de termijn af te wijken spreekt voor zich, wanneer voor ogen wordt gehouden dat er een grootschalige zoekactie plaatsvindt en de afdeling is overgedragen om deze zoekactie veilig te kunnen uitvoeren. Dat het rapport op basis van geconstateerde feiten is opgemaakt, staat los van het feit dat de actie is afgewacht om de totale informatie te kunnen beoordelen. Er hadden aanvullende rapporten kunnen komen die meegewogen hadden moeten worden in het horen. Er is in het geval van klager niet van aanvullende bijzonderheden gebleken, waardoor klager is gehoord op basis van het betreffende rapport.

 

3. De beoordeling

 

Aanzeggen van het verslag

In artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is het volgende bepaald:

Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.

De aanzegging dient er onder meer toe de gedetineerde op de hoogte te stellen van het feit dat jegens hem verslag wordt gedaan aan de directeur, zodat hij zich kan voorbereiden op het gesprek met de directeur en op een eventuele beslissing tot strafoplegging.

In het dossier bevindt zich een schriftelijk verslag van 11 december 2019, waarin melding wordt gemaakt van de spitactie van de LBB waarbij in de groepscel van klager vier iPhones, twee simkaarten en vier opladers zijn gevonden. In het verslag staat de mededeling dat de verslaglegging de gedetineerde niet is medegedeeld.

De directeur heeft in de beklagprocedure en in beroep toegelicht dat het personeel gedurende een spitactie niet op de afdeling aanwezig is en dat klager en zijn medegedetineerden tijdens het onderzoek in de iso verbleven. Daarom kon niet direct verslag worden aangezegd na de vondst van de contrabande op de groepscel. Het schriftelijk rapport is om 13:00 uur opgemaakt op basis van de gegevens verstrekt door het LBB personeel. Vanwege de vondst van de contrabande op de groepscel, kon klager de iso nog niet verlaten. Dit is klager door het personeel op de iso medegedeeld. Volgens de directeur heeft klager wel degelijk de tijd gehad om zich voor te bereiden op het gesprek met de directeur. De beroepscommissie volgt de directeur in dit geval hierin. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat klager van de vondst van de contrabande op de hoogte is gesteld en van het feit dat hij hierdoor nog niet kon terugkeren naar zijn cel. Klager heeft uit deze mededeling kunnen opmaken dat er nog een gesprek met de directeur zou volgen en daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.

 

Termijn afhandeling verslag

In het tweede lid van artikel 50 van de Pbw is bepaald dat de directeur zo spoedig mogelijk over het opleggen van een disciplinaire straf beslist, nadat hem dit verslag is gedaan.

´Zo spoedig mogelijk´ is in de jurisprudentie van de beroepscommissie concreter ingevuld als in beginsel ´binnen 24 uur´ (zie RSJ 20 januari 2014, 13/3300/GA).

De directeur heeft op 12 december 2019 beslist tot oplegging van de disciplinaire straf van klager ingaande om 14:55 uur. Dit is niet binnen 24 uur na het schriftelijk opmaken van het verslag. Uit de stukken blijkt dat de zoekactie van het LBB op 12 december 2019 om 14.15 uur was voltooid en dat de afdeling weer was vrijgegeven. De directeur is hierna meteen begonnen met het horen van de betrokken gedetineerden, waaronder klager. De directeur heeft aangegeven de zoekactie te hebben afgewacht alvorens tot de afhandeling van het verslag over te gaan en dat dat de reden is dat de 24 uurstermijn is overschreden. De beroepscommissie acht deze gang van zaken niet onredelijk of onbillijk en is derhalve van oordeel dat de directeur zo spoedig mogelijk tot de oplegging van de disciplinaire straf aan klager heeft beslist.

 

Wetenschap klager

Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden dat klager geen wetenschap heeft gehad van de op de groepscel aangetroffen contrabande.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 21 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, F. van Dekken en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door

mr. S. Jousma, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

 

Naar boven