Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24439/GV, 21 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24439/GV         

Betreft [klager]

Datum 21 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 19 november 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager voldoet aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 15, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Het re-integratiedoel is vastgelegd in zijn detentie- & re-integratieplan (D&R-plan).

Het risico op recidive en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden zijn tot stand gekomen op basis van een reclasseringsrapport van 18 december 2020. Deze gegevens zijn niet actueel. Klager heeft vele veranderingen, in positieve zin, doorgemaakt. Het rapport heeft geen betrekking op het kortdurend re-integratieverlof. Klager is daarnaast niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres. Tot slot vertoont klager in de inrichting positief gedrag. Hij scoort over de gehele detentie 89% groen. De risico’s die er zouden zijn, zijn onvoldoende onderbouwd. Het is ook niet bekend of eventuele voorwaarden de aanwezige risico’s in voldoende mate kunnen ondervangen, terwijl dit wel tot de mogelijkheden behoort.

Klager zou niet mee willen werken aan een klinische plaatsing met doorstroom naar begeleid wonen in het kader van het penitentiair programma. Dit betreft een advies van de directeur. Klager ontkent. Dit betekent echter niet dat hij onvoldoende gemotiveerd is om te werken aan zijn re-integratie.

Tot slot zou klager onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de activiteiten in het kader van het herstel van de familiebanden niet binnen de inrichting zouden kunnen en waarom niet kan worden volstaan met minder uren verlof. Klager heeft het verlof nodig om weer te wennen aan zijn gezin en de band met zijn kind en vriendin op te bouwen. Verder zou hij op kraambezoek willen bij het pasgeboren kindje van zijn broer en de moeder van zijn vriendin bezoeken die op sterven ligt.

Klager verzoekt aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft het advies van de reclassering van 18 december 2020, het advies van het Openbaar Ministerie (OM) van 8 oktober 2021 en het advies van de vrijhedencommissie van 28 oktober 2021 weer.

Gelet op de inhoud van deze adviezen acht verweerder het onverantwoord om klager vrijheden te verlenen. Hoewel het reclasseringsrapport dateert van 18 december 2020, was dit ten tijde van de bestreden beslissing nog geen jaar oud. Verweerder heeft dan ook uit mogen gaan van de in het rapport genoemde risico’s. Uit dit rapport volgt dat de reclassering de risico’s op recidive en op het zich onttrekken aan de voorwaarden als hoog inschat. Nu klager niet heeft meegewerkt aan interventie, is niet gebleken dat de risico’s verminderd zijn. Het is noodzakelijk dat eerst meer inzicht wordt verkregen in de risico’s en antwoord wordt verkregen op de vraag in hoeverre de risico’s beperkt kunnen worden, alvorens aan klager kortdurend re-integratieverlof te verlenen. Daar komt bij dat klager door de directeur bij beslissing van 28 oktober 2021 is teruggeplaatst naar het basisregime. Op 20 januari 2022 heeft de directeur het verzoek van klager tot terugplaatsing in het plusprogramma afgewezen. Dat maakt dat klager op grond van artikel 16, aanhef en onder b., van de Regeling niet in aanmerking komt voor re-integratieverlof.

3. De beoordeling

Klager was sinds 4 november 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag en poging tot brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Klager is op 20 februari 2022 in vrijheid gesteld.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De bestreden beslissing

Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is afgewezen, vanwege de risico’s die zijn verbonden aan het verlenen van vrijheden. Tevens zou onvoldoende zijn gemotiveerd waarom het herstel van de familieband niet in de inrichting kan plaatsvinden.

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie stelt vast dat klager op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof.

Uit het reclasseringsadvies van 18 december 2020 volgt dat het risico op recidive en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden worden ingeschat als hoog. Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Benoemd wordt dat van een interne motivatie tot gedragsverandering bij klager geen sprake lijkt. Ook wordt ingeschat dat hij weinig ontvankelijk is voor verandering. Eerder aan klager opgelegd reclasseringstoezicht verliep moeizaam, omdat klager meerdere keren niet heeft voldaan aan de op hem rustende meldplicht en zich structureel niet hield aan afspraken met de forensisch ambulante begeleiding. 

Het OM heeft negatief geadviseerd gelet op de aard van de gepleegde delicten, het vertoonde ongewenste gedrag in de inrichting, het (mogelijk) hoge risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden, het ontbreken van een recent reclasseringsadvies en het ontbreken van een beeld bij een eventueel programma gericht op de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook de directeur van de Penitentiaire Inrichting Dordrecht heeft negatief geadviseerd.

De beroepscommissie overweegt daarnaast als volgt. Hoewel het gedrag van klager gedurende de gehele detentie door verweerder moet worden meegenomen bij de beslissing, neemt dit niet weg dat bepaalde gedragingen ertoe kunnen leiden dat klager externe vrijheden worden ontnomen (Kamerstukken II 2018-19, 35122, nr. 3, p. 9). Uit het vrijhedenadvies van 28 oktober 2021 volgt dat klager gedurende zijn detentie meerdere malen ongewenst gedrag heeft vertoond, waarbij aan hem op 5 juli 2021 een disciplinaire straf is opgelegd vanwege schelden naar het inrichtingspersoneel.

Voorts volgt uit de stukken dat klager op 28 oktober 2021 teruggeplaatst is naar het basisprogramma, vanwege het niet willen meewerken aan zijn re-integratie, het niet goed meewerken aan het arbeidsproces en vanwege zijn gedrag op de afdeling. Op 20 januari 2022 heeft er, naar aanleiding van klagers verzoek hiertoe, een beoordeling van klagers gedrag plaatsgevonden. Geoordeeld is dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in het plusprogramma, gelet op zijn gedrag. Hij is op 14 januari 2022 disciplinair gestraft wegens het weigeren van een opdracht van het personeel, het uitschelden van personeel en het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting.

Gelet op klagers gedrag gedurende zijn gehele detentie en de risico's die aan het verzochte verlof zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheid om die te beperken en te beheersen, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 21 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven