Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3425/GM, 28 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3425/GM

betreft: [klager] datum: 28 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 4 december 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn klagers raadsman, mr. F.N. Dijkers en [...], unit-directeur bij voormelde locatie, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 14 november 2007, betreft het niet dan wel onzorgvuldig verstrekken van medicatie (Rivotril).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is in beroep het volgende aangevoerd. Klager is niet verschenen in verband met ziekte. Klager kreeg, toen hij in de inrichting verbleef, het middel Rivotril voorgeschreven. Hij diende dit middel dagelijks in te nemen om 16.00 uur.
Omdat klager dat middel liever in de avond wilde slikken, dan had hij in de nacht minder klachten, heeft hij gevraagd om toestemming daarvoor. Die toestemming is hem geweigerd en hij is toen gesommeerd het middel direct in te nemen. Klager heeft toen,
anders dan de inrichtingswerkers verklaren, niet gesjoemeld met de inname van de medicatie. Klager weet immers dat onthouding van medicatie voor hem gevaarlijk kan zijn. Hij zal het dus niet weigeren in te nemen. Klager gebruikte toen al langere tijd
Rivotril. Klager blijft bij zijn standpunt dat de voorgeschreven Rivotril hem meermalen niet of nauwelijks is verstrekt. Ook was er geen overleg over het innamebeleid mogelijk. De medicatie werd direct weer retourgezonden naar de medische dienst.

De unit-directeur heeft namens de inrichtingsarts het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts heeft bij het uitdelen van de medicatie een innamevoorschrift gegeven. Klager wenste zijn medicatie toen niet in te nemen. Daarnaast heeft hij op
enig
moment ook voorgewend alsof hij de medicatie innam maar daarbij geprobeerd het medicijn achter te houden. Beleid is dat om welke reden dan ook niet verstrekte medicatie moet worden ingenomen en terug moet worden gegeven aan de medische dienst. De arts
zal vervolgens met de gedetineerde de gevolgen van dat niet innemen bespreken en uiteindelijk zal hij, als de gedetineerde volhardt in zijn gedrag, stoppen met het voorschrijven van de medicatie. Volgens de arts heeft deze met klager gesproken over het
stoppen van de verstrekking van Rivotril. De unit-directeur kan niet aangeven of bij dat stoppen al dan niet sprake is geweest van een afbouw van de medicatie. De unit-directeur weet wel dat er een afbouwbeleid bestaat ten aanzien van diazepinen.

3. De beoordeling
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en uit hetgeen in het medisch dossier valt te lezen, moet worden geoordeeld dat de beslissing van de inrichtingsarts om te stoppen met de verstrekking van Rivotril niet verwijtbaar moet worden geacht.
Indien
evenwel met een dergelijk middel, dat valt onder groep medicijnen die diazepinen bevatten en waarvoor door de medisch adviseur een handreiking met betrekking tot de verstrekking en afbouw is opgesteld, wordt gestopt, dient dit te geschieden in overleg
met de betreffende gedetineerde en daarbij dient het door de medisch adviseur in zijn handreiking opgenomen afbouwschema te worden toegepast. Overleg met klager noch een afbouw overeenkomstig de Handreiking benzodiazepinen d.d. 2 mei 2002 zijn
aannemelijk geworden. Dat kan aan de inrichtingsarts worden verweten. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang beziend, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met
de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie Lelystad toekomende tegemoetkoming op € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven