Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26915/GV, 22 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/26915/GV           

Betreft [klager]

Datum 22 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 april 2022 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J.W. Vedder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van vier weken, dan wel voor kortere duur. Klager en zijn vrouw zijn gedupeerden van de kinderopvangtoeslagenaffaire en hij dient in dit kader enkele praktische zaken buiten de inrichting te regelen. De Belastingdienst vraagt hem om aanvullende stukken, die hij alleen kan achterhalen op twee computerschijven. Daarnaast wil hij hierover op behoorlijke wijze kunnen overleggen met de Belastingdienst en met zijn raadsman. Verder wenst klager een afspraak te maken bij zijn bank voor het regelen van enkele financiële zaken en bij de gemeente voor onder andere het verlengen van zijn rijbewijs. In gesprekken met en in de (motivatie)brieven aan zijn casemanager heeft klager uitvoerig uiteengezet hoe hij de strafonderbreking wenst in te vullen.

Klager en zijn vrouw zijn op dit moment geen fiscale partners. Dit betekent dat hij zijn eigen zaken op orde dient te krijgen en dat hij zelf de gevraagde aanvullende stukken moet verzamelen en moet indienen bij de Belastingdienst. Alleen zijn vrouw, maar verder niemand anders, kan dit eventueel voor hem doen. Klager wil een positieve beslissing op zijn verzoek afwachten, voordat hij met de Belastingdienst concrete afspraken maakt. Vanwege het (geleden) financiële leed en de daarvoor te ontvangen compensatie, is het van belang dat het verlenen van strafonderbreking zo spoedig mogelijk gebeurt. Als klager de zaken met de Belastingdienst niet regelt, ondervindt hij nog meer (financieel) nadeel.

Uit het dossier volgt verder dat klager een voorbeeldgedetineerde is en dat de reclassering de voor verlofverlening relevante risico’s als laag heeft ingeschat. Daarbij heeft de politie het verlofadres goedgekeurd. Klager verzoekt een tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is om de door hem genoemde zaken te regelen. Voor het regelen van een bankpas en het verlengen van zijn rijbewijs kan hij een verzoek tot kortdurend re-integratieverlof indienen (de beroepscommissie merkt op dat klager eerst eind september 2022 hiervoor in aanmerking komt). In de door klager overgelegde brief staat dat de Belastingdienst uiterlijk 18 januari 2022 had moeten beslissen op zijn claim. Indien deze beslissing inderdaad is genomen, is er op dit punt geen reden om strafonderbreking te verlenen. De door de raadsman overgelegde brieven van de Belastingdienst zijn daarnaast aan klagers partner gericht. Op basis hiervan blijkt niet dat juist klager aanwezig dient te zijn bij afspraken met een raadsman of de Belastingdienst, temeer nu hij aangeeft dat de Belastingdienst zijn zaak en die van zijn partner apart zal beoordelen.

3. De beoordeling

Klager is sinds 28 januari 2021 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar en tien maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 maart 2024.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft, omdat hij slachtoffer is van de kinderopvang¬toeslagenaffaire, verzocht om strafonderbreking voor de duur van vier weken of korter voor het regelen van fiscale en andere praktische zaken. Het gaat om het verzamelen en aanleveren van documenten aan de raadsman van klager en diens partner ten behoeve van de beoordeling van hun situatie door de Belastingdienst, het aanvragen van een pinpas, het bijwonen van afspraken met de raadsman, het bijwonen van afspraken met de Belastingdienst en het verlengen van zijn rijbewijs, zodat hij tijdens de strafonderbreking niet telkens met openbaar vervoer hoeft te reizen.

Klagers verzoek is – op advies van het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie – afgewezen, omdat hij aan de hand van de door hem aangeleverde documenten niet kan aantonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is bij de activiteiten die hij tijdens de strafonderbreking wil ondernemen.

Klager schrijft in zijn motivatiebrieven aan de casemanager dat zijn partner en hij geen fiscale partners zijn en dat het al enkele maanden niet lukt om zijn bankzaken vanuit de inrichting te regelen. De beroepscommissie maakt uit het dossier op dat de Belastingdienst/Toeslagen het herstel van de (financiële) gevolgen van de toeslagenaffaire voor klager in behandeling heeft genomen. Klager zelf heeft op 1 juli 2021 een brief van de Belastingdienst gekregen, waarin staat dat de beoordelingsperiode van zijn situatie met zes maanden wordt verlengd tot 18 januari 2022.

De beroepscommissie ziet dat klager, zijn partner en zijn gezin in een moeilijke situatie verkeren. Deze situatie kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer op grond waarvan het verlenen van strafonderbreking mogelijk is. Daarvoor vereist de Regeling dat klagers aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is deze noodzaak onvoldoende aannemelijk geworden, omdat de hiervoor benodigde informatie ontbreekt. Het is onvoldoende duidelijk wat de status is van de beoordeling door de Belastingdienst/Toeslagen en op welke manier klager bij dit onderzoek is betrokken. De beroepscommissie begrijpt, gelet op hetgeen klager stelt en voor zover uit het dossier valt af te leiden, dat – fiscaal gezien – het herstel van de gevolgen van de toeslagenaffaire betrekking heeft op zijn partner. Onvoldoende onderbouwd is dat klager aanwezig dient te zijn bij (fysieke) afspraken en/of dat hij bepaalde informatie dient te verstrekken. Evenmin is bekend of aan zijn partner niet anderszins praktische hulp kan worden geboden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 22 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven