Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26541/GV, 26 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:26-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/26541/GV 

Betreft [klager]

Datum 26 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 maart 2022 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om langdurend re-integratieverlof met één overnachting om zijn kinderen en kleinkinderen te bezoeken en een start te maken met gezinshereniging. Hij voldoet aan de voorwaarden die artikel 15 en artikel 20 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) stellen. Het multidisciplinair overleg (MDO) bevestigt dat klagers (derde) verlofaanvraag aansluit bij een concreet re-integratiedoel uit zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Zowel de inrichtingspsycholoog als Gevangeniszorg Nederland onderschrijven de noodzaak van een re-integratieverlof.

De door de vrijhedencommissie en het Openbaar Ministerie (OM) opgeworpen bezwaren ten aanzien van de noodzaak van het langdurend re-integratieverlof zijn niet in overeenstemming met de wet en de jurisprudentie van de beroepscommissie. Het langdurend re-integratieverlof dient op zichzelf niet absoluut noodzakelijk te zijn, maar moet worden gezien in de sleutel van het re-integratietraject. Klager heeft middels (beeld)bellen, schrijven en bezoek al het mogelijke gedaan om binnen de muren van de inrichting aan zijn re-integratiedoel te werken. Ook het argument dat het verlof te vroeg komt, in de zin dat eerst een kortdurend re-integratieverlof dient te worden verleend en pas een half jaar voorafgaand aan zijn deelname aan een penitentiair programma (PP), dan wel dat de periode van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) op zich volstaat, kan niet worden gevolgd. Klager komt vanaf december 2020 in aanmerking voor langdurend re-integratieverlof. Hij heeft eerder, in het kader van een gefaseerde opbouw van vrijheden, tweemaal verzocht om een kortdurend re-integratieverlof. Tegen de afwijzing van deze verzoeken heeft klager beroep ingesteld.

Nu vraagt klager om een langdurend re-integratieverlof. Dit wil hij – volledig in lijn met de toelichting bij de Wet straffen en beschermen (Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3) – gebruiken om in een ongedwongen setting te werken aan een stabiel gezinscontact en het opnieuw invulling leren geven aan zijn rol als vader en opa. Hij heeft dit sinds 2008 niet kunnen doen. De vrijhedencommissie spreekt van een ‘heel negatief’ advies van het OM, maar hiervan is geen sprake, ook niet ten aanzien van klagers vorige verlofaanvragen.

Het is onduidelijk in welk perspectief de slachtofferbelangen dienen te worden geplaatst en hoe deze ondervangen zouden kunnen worden. De slachtoffers/nabestaanden van het door klager gepleegde delict zijn in het kader van mogelijk aan hem te verlenen van vrijheden aangeschreven en hebben daarbij kenbaar gemaakt geen voorwaarden c.q. wensen te hebben. Desondanks stelt de vrijhedencommissie dat er risico’s aanwezig zijn. De reclassering heeft echter het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade ingeschat als laag.

Standpunt van verweerder

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof, omdat hij pas over twee jaar voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld en omdat niet concreet is gemaakt welke activiteiten klager tijdens het verlof wil ondernemen, zodat niet duidelijk is op welke manier het verlof bijdraagt aan zijn re-integratie. Daarmee voldoet de verlofaanvraag niet aan de vereisten van artikel 15, eerste lid, van de Regeling. Ook in augustus 2021 heeft het OM in het kader van een door klager verzocht kortdurend re-integratieverlof negatief geadviseerd. Bovendien is bij klager geen sprake van een gefaseerde opbouw van vrijheden, omdat hem, anders dan de toelichting bij de Wet straffen en beschermen voorschrijft, nog geen kortdurend re-integratieverlof is verleend. Om die reden is het verlenen van langdurend re-integratieverlof op dit moment niet geschikt. Na de gegrondverklaring van klagers beroep tegen de afwijzing van zijn (eerste) verzoek om kortdurend re-integratieverlof (RSJ 22 maart 2022, 21/23609/GV), is dit verzoek opnieuw afgewezen.

De slachtoffers en nabestaanden hebben aangegeven geen wensen te hebben ten aanzien van eventuele (beschermings)maatregelen. Wel hebben zij kenbaar gemaakt zoveel als mogelijk anoniem te willen blijven. Dit is meegewogen bij de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek.

3. De beoordeling

De wet- regelgeving

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet is, voor zover hier relevant, bepaald dat het D&R-plan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, kan worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:

-    de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;

-    de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt;

-    de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;

-    de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

In artikel 15, eerste lid, van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden volgens het tweede lid in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 20 van de Regeling is bepaald dat langdurend re-integratieverlof:

-    maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur duurt;

-    maximaal een keer per maand wordt verleend;

-    voor minimaal één overnachting en maximaal acht overnachtingen wordt verleend;

-    op aanvraag van de gedetineerde wordt toegekend.

In het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor het langdurend re-integratieverlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij daarvan heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). In het vijfde en zevende lid is bepaald op hoeveel verlofuren een gedetineerde aanspraak heeft.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd.

De bestreden beslissing

Klager verzoekt om langdurend re-integratieverlof met één overnachting om zijn kinderen en kleinkinderen te bezoeken en een start te maken met gezinshereniging. Aan de afwijzing van dit verzoek zijn de volgende redenen ten grondslag gelegd:

-    De noodzaak van het verlof voor klagers re-integratie ontbreekt. Hij heeft zijn re-integratiedoel en re-integratieacties niet concreet omschreven en een langdurend re-integratieverlof is geen logisch gevolg van zijn re-integratietraject (in detentie).

-    Het verlof komt te vroeg. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar, waarvan hij pas veertien jaar heeft uitgezeten, en de v.i.-periode van acht jaar biedt hem gelegenheid om aan zijn re-integratie te werken. Daarbij is sprake van slachtoffers/nabestaanden en slachtofferbelangen.

-    Er zijn risico’s aanwezig. Klager is voor de tweede maal veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat de onderhavige gevangenisstraf aan klager heeft opgelegd, leidt hieruit af dat hij als levensgevaarlijk moet worden beschouwd. Het is daarom onbegrijpelijk dat de reclassering geen gedragsinterventies geïndiceerd acht. Klagers sociale netwerk, zijn houding en psychosociaal functioneren zijn mogelijk delictgerelateerd en het recidiverisico en het risico op letselschade bij derden kunnen moeilijk worden ingeschat.

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager is sinds 26 februari 2008 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 24 jaar, wegens gekwalificeerde doodslag en poging tot gekwalificeerde doodslag. De einddatum van zijn detentie (de v.i.-datum) is bepaald op 22 februari 2024.

In de Regeling is een gefaseerde opbouw van vrijheden verankerd. Dit houdt in dat de gedetineerde – op basis van zijn strafrestant – eerst in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof (artikel 19 van de Regeling) en vervolgens ook voor langdurend re-integratieverlof (artikel 20 van de Regeling). Binnen het langdurend re-integratieverlof is sprake van een geleidelijke opbouw in het aantal verlofuren. Op deze manier heeft de gedetineerde in toenemende mate gelegenheid zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de samenleving, vooruitlopend op de deelname aan een PP en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Bij dit alles geldt dat het verlenen van een re-integratieverlof is gebonden aan een bepaald re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan van de gedetineerde. In het D&R-plan moet, zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze het re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen in het D&R-plan. Dit brengt met zich mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken.

Klagers verlofaanvraag staat in dienst van een re-integratiedoel dat in zijn D&R-plan is vastgelegd, namelijk het onderhouden of herstellen van zijn familie- en gezinscontacten. Uit het D&R-plan en de informatie vanuit de inrichting volgt dat klager hieraan in de inrichting werkt door middel van bezoek, bezoek zonder toezicht en telefoneren. Het onderhavige verzoek betreft de eerste verlofaanvraag voor dit re-integratiedoel.

De eerstgenoemde reden tot afwijzing van klagers verlofaanvraag, die er mede op neerkomt dat het verlenen van langdurend re-integratieverlof niet is toegestaan zolang hij geen kortdurend re-integratieverlof heeft genoten, vindt – gelet op hetgeen hierboven is overwogen – geen steun in de wet en volgt evenmin uit klagers D&R-plan.

Er zijn naar het oordeel van de beroepscommissie voorts geen objectieve omstandigheden aanwezig die de conclusie rechtvaardigen dat het door klager gevraagde langdurend re-integratieverlof te vroeg komt. De wetgever heeft de periode waarin re-integratieverlof kan worden verleend begrensd. Daar komt bij dat de gedragsdeskundige bij het psycho-medisch overleg heeft geadviseerd om klager – vanwege zijn langdurige detentie – vrijheden te verlenen voordat hij deelneemt aan een PP. Klager komt vanaf 22 februari 2023 in aanmerking voor deelname aan een PP, zijn v.i.-datum is vastgesteld op 22 februari 2024 en hij heeft tot nu toe in ieder geval één begeleid incidenteel verlof genoten.

De beroepscommissie hecht eraan hierbij op te merken dat de aard en ernst van de door klager gepleegde delicten en de aanwezige slachtofferbelangen niet per definitie in de weg staan aan klagers re-integratie vanuit de inrichting. De gepleegde delicten en de belangen van slachtoffers en nabestaanden dienen – anders dan waarvan de bestreden beslissing blijk geeft – te worden bezien in de context van het maatschappelijke belang en het individuele belang van klager bij de voorbereiding op een geleidelijke terugkeer in de samenleving gedurende de eindfase van zijn detentie. De slachtoffers/nabestaanden hebben (al eerder) laten weten dat zij voor klager zoveel mogelijk anoniem willen blijven en geen contactverbod en/of locatieverbod wensen.

Aan de bestreden beslissing zijn, tot slot, risico’s ten grondslag gelegd. In het dossier zijn de uitkomsten van de Risicoscreener Geweld van het MDO opgenomen, waarin matige zorgen worden geuit over ‘toekomstig geweld buiten de PI in geval van vrijheden tijdens detentie’. Deze zorgen zijn, zo leest de beroepscommissie, terug te voeren op klagers veroordelingen voor ernstige geweldsdelicten en de daarbij opgelegde langdurige gevangenisstraffen die, zo beseft het MDO (en verweerder), inschattingen van toekomstige risico’s onzeker maken.

De reclassering heeft op 15 maart 2021 geadviseerd over klagers detentiefasering en het daaraan te verbinden toezicht. De conclusies van dit advies strekken ‘zeker op de korte termijn’ tot een laag recidiverisico en ‘voor de langere termijn’ tot een gemiddeld risico voor algemene delicten en delicten met letselschade. Deze inschattingen zijn gebaseerd op het feit dat ten aanzien van klagers toekomst enkel positieve en beschermende factoren aanwezig zijn. Verder heeft de reclassering in aanmerking genomen de (mogelijk) delictgerelateerde leefgebieden en de lange duur van de aan klager opgelegde gevangenisstraf, welke duur volgens het arrest van het hof uit 2010 uitdrukking geeft aan de zwaarte van de gepleegde delicten en het belang van bescherming van de maatschappij. De reclassering adviseert op grond hiervan positief over klagers deelname aan een PP en acht geen gedragsinterventies geïndiceerd.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat de door de reclassering ingeschatte risico’s een afwijzing van klagers verzoek rechtvaardigen. In de bestreden beslissing is, in het bijzonder gelet op het steeds zwaarder wegende belang van klagers re-integratie en op het feit dat de eerst mogelijke datum voor deelname aan een PP nadert, geen rekenschap gegeven van mogelijkheden om de aan verlofverlening verbonden risico’s door middel van toezicht en controle te beperken en te beheersen, daarbij rekening houdend met de wensen van de slachtoffers/nabestaanden.

De bestreden beslissing is gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 26 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven