Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3362/GM, 28 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3362/GM

betreft: [klager] datum: 28 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 december 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Alphen aan den Rijn heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 november 2007, betreft het niet met de medische dienst kunnen bespreken van fysieke en psychische klachten voorafgaand aan de overplaatsing naar de gevangenis
Veenhuizen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft in Alphen aan den Rijn op 5 november 2007 de medische dienst bezocht. Hij wilde toen de medische dienst spreken in verband met zijn aldaar bekende rugklachten en omdat hij wist dat hij kort
daarop zou worden overgeplaatst. Hij wilde van de medische dienst een uitleg over de redenen voor de verergering van zijn rugklachten. Ook wilde hij een gesprek aanvragen met de inrichtingspsycholoog. Omdat er toen geen psycholoog in de inrichting
aanwezig was, heeft een medewerker van de medische dienst aangegeven dat klager in Esserheem, waar naartoe hij zou worden overgeplaatst, contact moest zoeken met de psycholoog. Klager is van mening dat hij niet goed is behandeld door de medische
dienst.
Ook nu, in Esserheem, wordt hij niet goed behandeld. Hij voelt zich min of meer gebruikt als proefkonijn. De medische dienst heeft diverse medicijnen verstrekt tegen klagers rugklachten. Zo kreeg hij ondermeer antidepressiva verstrekt. Van die middelen
kreeg klager allerlei bijverschijnselen. Klager is ook naar het ziekenhuis verwezen voor foto’s van zijn rug. Vervolgens kreeg hij nog sterker antidepressiva voorgeschreven. Klager is van mening dat alles te wijten is aan de verkeerde medische
behandeling in Alphen aan den Rijn. Klager wilde overigens met de psycholoog in Alphen aan den Rijn spreken over zijn overplaatsing naar Esserheem. Hij hoopte dat die man de overplaatsing zou kunnen tegenhouden. Door de overplaatsing kan zijn familie
hem maar moeilijk bezoeken.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager heeft op 5 november 2007 de medische dienst bezocht in verband met rugklachten. Klager had eerder rugoefeningen ontvangen van de arts. Klager vroeg om pijnmedicatie. Daarop heeft de verpleegkundige aan klager – die kort daarna zou worden
overgeplaatst naar Esserheem – het advies gegeven dit met de inrichtingsarts van Esserheem op te nemen. Dit mede omdat de behandelend inrichtingsarts (in Alphen wordt de gedetineerde gekoppeld aan een vaste arts) geen spreekuur meer zou hebben
voorafgaand aan klagers overplaatsing. De inschatting van klagers klachten was dat er geen aanleiding was klager door te verwijzen naar een andere arts. Zijn klachten bestonden immers al sinds vier jaar.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de klacht uiteenvalt een in tweetal onderdelen. Allereerst klaagt klager over de wijze waarop door de arts c.q. een medewerker van de medische dienst, is omgegaan met zijn verzoek om medicatie en/of behandeling van
zijn rugklachten. De medewerker van de medische dienst heeft klager verwezen naar de inrichtingsarts van de gevangenis Veenhuizen, naar welke inrichting klager kort daarna zou worden overgeplaatst. Die verwijzing naar de behandelend arts in de volgende
inrichting moet, in het licht van klagers spoedige overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen en gelet op de omstandigheden dat klager enerzijds reeds langer bekend was met en onder behandeling was voor die klachten en anderzijds dat op dat moment de
behandelend inrichtingsarts geen spreekuur meer zou houden voor klagers overplaatsing, niet onzorgvuldig te noemen. Dit geldt temeer nu de verpleegkundige heeft aangegeven klagers klachten aan te zullen melden bij de medische dienst van de gevangenis
Veenhuizen.
Het tweede onderdeel ziet op de weigering om klager aan te melden voor een gesprek bij de inrichtingspsycholoog. Nu klager ter zitting heeft aangegeven dat dit gesprek met de psycholoog niet zozeer noodzakelijk was in verband met zijn psychische
toestand maar meer om zijn aanstaande overplaatsing ter discussie te stellen, moet worden geoordeeld dat er geen sprake was van een - uit medisch oogpunt geziene - noodzaak voor een direct ingrijpen door een gedragsdeskundige. Gelet daarop is de
mededeling zijdens de medische dienst, inhoudende dat klager na zijn overplaatsing met de psycholoog van de gevangenis Veenhuizen contact kon opnemen, niet onbegrijpelijk of onzorgvuldig.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven