Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25811/TA en 22/26712/TA, 13 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/25811/TA en 22/26712/TA         

Betreft [klager]

Datum 13 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Het hoofd van FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: de instelling) heeft op 28 januari en 28 maart 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. A.J. Sprey, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissingen.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en namens de instelling […], jurist, […], psychiater en […], plaatsvervangend hoofd van de instelling, gehoord op de zitting van 25 mei 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Klager heeft afstand gedaan van de mogelijkheid ter zitting te worden gehoord.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het oneens met de toepassing van de a-dwangbehandeling en betwist dat zijn gedrag daartoe aanleiding heeft gegeven. Ook betwist hij dat sprake is van gevaar dat niet zonder dwangbehandeling kan worden weggenomen. Er is sprake van formele verzuimen, doordat in strijd met artikel 34d, vierde lid van de Regeling verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) het hoofd van de instelling bij aanvang van de dwangbehandeling geen melding heeft gedaan bij de raadsman van de verpleegde. Klager is voorafgaand aan de beslissing van 28 januari 2022 ook niet gehoord.

Op 16 februari 2022 is de a-dwangbehandeling gestart met een depot 300 mg olanzapine per twee weken. Kort hierna is op 22 maart 2022 – de beroepscommissie begrijpt: 28 maart 2022 - een nieuwe beslissing tot het toepassen van a- dwangbehandeling genomen. Klager meent dat dit te snel is gegaan, de instelling had eerst moeten beoordelen wat de effecten waren van de toegediende medicatie alvorens deze aan te passen. Ook omtrent de nieuw genomen beslissing zijn procedureregels niet in acht genomen. De reikwijdte van de tweede a-dwangbehandeling is breder dan van de eerste a- dwangbehandeling. Dit had ertoe moeten leiden dat de voorzitter van de commissie van toezicht ook bij de tweede a-dwangbehandeling had moeten worden ingelicht.

Het gaat momenteel niet veel beter met klager. Hij is duf en krijgt ingrijpmedicatie en a - dwangmedicatie door elkaar heen. 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling verwijst naar de reactie van de instelling op het door klager ingediende schorsingsverzoek (22/25810/STA). Klager heeft langere tijd vrijwillig medicatie ingenomen. Echter, gelet op het gevaar dat klager doet veroorzaken en het feit dat het klager niet lukt om een langere periode stabiel te blijven, is helaas de conclusie dat het vrijwillige medicatiekader ontoereikend is. Dit heeft tot gevolg dat het nog niet is gelukt resocialisatiestappen te zetten. Een ander medicatiebeleid is noodzakelijk om stabiliteit te bewerkstelligen en zodoende zicht te houden op een resocialisatieplek. Aan klager is voorgesteld de hoeveelheid en frequentie van de medicatie te verhogen. Het behandelingsteam heeft via verschillende routes gepoogd klager hiervoor te motiveren, maar klager gaat hier niet mee akkoord.

Gezien wordt dat bij klager sprake is van psychiatrische problematiek, waarmee hij – met de juiste medicatie – het beste past in de reguliere GGZ. De reguliere route bestaande uit begeleid-, onbegeleid-, transmuraal verlof en voorwaardelijke beëindiging van de tbs, is door de wisselende toestand van klager niet haalbaar. Ingeschat wordt dat klager deze wisselende toestand zal behouden gedurende de rest van zijn leven, met als belangrijke opmerking dat deze wisselende toestand wel voorspelbaar is. Samen met Transfore schat de instelling in dat de problematiek van klager hanteerbaar is binnen de reguliere GGZ, wat maakt dat het kader van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging op den duur niet meer nodig is. In overleg met het ministerie zal dit eerst worden getoetst middels een observatieplaatsing bij Transfore. Er vindt nauw overleg plaats met Transfore om een uitstroomtraject voor klager te organiseren. Maar voorop staat dat klager de juiste medicatie krijgt en inneemt, zodat hij begeleidbaar is en zijn toestand beheersbaar is.

Klager kreeg in januari 2022 olanzapine 210 mg. Het voorstel aan klager was de dosering te verhogen naar 300 mg maar hier ging hij niet mee akkoord, waarna op 27 januari de beslissing werd genomen de procedure a-dwangbehandeling te starten. Op 1 februari 2022 vond echter een incident plaats, waarbij klager een groepsleider heeft aangevallen. Daarop is op 2 februari 2022 een b-dwangbehandeling ingezet middels een depot olanzapine 300 mg per twee weken. Op 16 februari 2022 heeft klager een depot olanzapine 300 mg voor twee weken gekregen op basis van de beslissing tot a-dwangbehandeling. De raadsman is op 16 februari 2022 geïnformeerd over de toepassing van de dwangbehandeling. Helaas is klager niet tijdig gehoord over de beslissing tot a-dwangbehandeling. De instelling erkent dat de communicatie met klagers advocaat niet voldoende is geweest.

Het ging niet goed met klager. Op 28 februari 2022 heeft een nieuw incident plaatsgevonden en is besloten tot het toedienen van ingrijpmedicatie op grond van artikel 26 van de Bvt. Aansluitend verbleef hij op een kamer van de individuele- en crisisafdeling. Vanwege aanhoudende ontregeling is ook op 4 en 8 maart 2022 besloten tot het toedienen van het kortwerkend depot cisordinol, eveneens op grond van artikel 26 van de Bvt.

Naar aanleiding van de ontregeling en het toedienen van extra medicatie is in het multidisciplinaire stafberaad geconcludeerd dat de beslissing tot het toedienen van een tweewekelijks depot olanzapine 300 mg onder de a-dwangbehandeling van 28 januari 2022 onvoldoende bleek om klager te stabiliseren. Hierop werd besloten tot het opstarten van een nieuwe a-dwangbehandeling. Immers, de beslissing van 28 januari 2022 bood naar de mening van de kliniek onvoldoende ruimte om de hoogte en het interval van het depot verder te bepalen op geleide van werking en/of bijwerking. De nieuwe beslissing van 28 maart 2022 bood deze ruimte wel.

In overleg met de commissie van toezicht is besloten toen niet meer de gehele procedure voorafgaand aan de beslissing te doorlopen. Er is dus geen sprake van een nieuwe procedure a-dwangbehandeling, maar enkel een wijziging in het medicatiebeleid.

Tijdens het multidisciplinaire overleg van 31 maart 2022 is besproken dat de medicatie nog onvoldoende effect liet zien, maar dat er geen sprake is van acuut gevaar. Op 8 april 2022 is klager geïnformeerd, dat op 11 april 2022 een cisordinol depot zou worden toegediend. Op dit moment bestaat de a-dwangbehandeling uit een tweewekelijks depot olanzapine 300 mg en een langwerkend depot cisordinol 400 mg. Als klager hiervan opknapt, wordt bekeken of de medicatie kan worden afgebouwd. Klager had zijn beste periode in de zomer van 2020 toen hem clozapine werd toegediend. De instelling overweegt naar dit middel over te stappen.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Het hoofd van de instelling heeft op 28 januari 2022 en kort daarna op 28 maart 2022 nogmaals een beslissing genomen tot de toepassing van a-dwangbehandeling. In de beslissing van 28 januari 2022 is overeenkomstig artikel 16c, vierde lid, van de Bvt opgenomen dat de termijn zo kort mogelijk is, maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag van de beslissing tot dwangbehandeling. Onder meer in RSJ 9 december 2016, 16/3393/TA heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de wet niet als eis stelt dat voor elke toediening van medicatie binnen een lopend a-dwangbehandelingstraject een schriftelijke mededeling moet worden uitgereikt. De beroepscommissie legt dit zo uit dat ook een wijziging van de medicatie binnen deze termijn van drie maanden het hoofd van de instelling niet verplicht een nieuwe beslissing te nemen. Het is in beginsel aan de behandelend psychiater om binnen het kader van de ingezette dwangbehandeling het medicatiebeleid te bepalen. Daarom kan klager niet in dit onderdeel van zijn beroep worden ontvangen.

Namens klager is voor wat betreft de beslissing van 28 januari 2022 aangevoerd dat het hoofd van de instelling enkele procedurele punten niet heeft nageleefd, zoals het in kennis stellen van de raadsman van de verpleegde over de aanvang van de a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 34d, vierde lid, van de Rvt. Het hoofd van de instelling heeft erkend dat de communicatie met de raadsman niet voldoende is geweest. Ook heeft het hoofd van de instelling erkend dat klager voorafgaand aan de bestreden beslissing van 28 januari 2022 niet is gehoord. Dit horen heeft pas plaatsgevonden op 1 februari 2022, zo blijkt uit de stukken. Het beroep van klager zal vanwege dit vormverzuim op procedurele gronden gegrond worden verklaard. Voor dit zuiver formeel verzuim zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen van €7,50.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een schizo-affectieve stoornis, tevens is sprake van middelenafhankelijkheid (cannabis en alcohol). In perioden van ontregeling vormt klager een gevaar voor anderen. De medicatie die klager in depotvorm ontvangt, heeft niet voorkomen dat hij ontregeld is geraakt en er geen sprake meer is geweest van incidenten. Deze incidenten vormden de aanleiding voor het hoofd van de instelling om op 2 februari 2022 een b- dwangbehandeling en op 28 februari en 4 en 8 maart 2022 ingrijpmedicatie op grond van artikel 26 van de Bvt toe te dienen. Deze toedieningen liepen aanvankelijk parallel aan de a- dwangbehandeling en zijn later – zo begrijpt de beroepscommissie - gesynchroniseerd tot een aanvullend depot in het kader van de a-dwangbehandeling.

Gelet op klagers voorgeschiedenis en op de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag, kon het hoofd van de instelling in redelijkheid inschatten dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-instelling dreigt. Daarmee is sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang.

Het hoofd van de instelling heeft toegelicht dat indien de toestand van klager beheersbaar is en hij de juiste medicatie krijgt en inneemt zodat hij begeleidbaar is, hij het beste past in de reguliere GGZ.

Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar (van maatschappelijke teloorgang) dat de psychische stoornis klager voor zichzelf doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie is van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover gericht tegen de beslissing van 28 januari 2022 op procedurele gronden gegrond en voor het overige ongegrond.

Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van 28 maart 2022.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50,-.

Deze uitspraak is op 13 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven