Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25983/TB, 13 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/25983/TB      

Betreft [klager]

Datum 13 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft op 21 december 2021 een verzoek gedaan tot overplaatsing naar FPC Pompestichting te Nijmegen.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 11 februari 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.J. Sprey, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman, mr. A.J. Sprey, en namens verweerder, mr. J. Perenboom, landsadvocaat, gehoord op de zitting van 25 mei 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Klager heeft afstand gedaan van de mogelijkheid ter zitting te worden gehoord.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager persisteert in zijn wens te worden overgeplaatst naar FPC Pompestichting. Hij heeft geen vertrouwen in de door FPC Van der Hoeven Kliniek ingezette koers. De kliniek wilde de medicatie als voorwaarde stellen voor het voortzetten van het resocialisatietraject. Klager voelt daar niets voor en vervolgens is er een patstelling ontstaan. Klager meent dat hij het meest gebaat is bij een terugplaatsing naar FPC Pompestichting.

De kliniek heeft aangifte gedaan tegen klager van mishandeling van een personeelslid. Deze aangifte wordt thans nog onderzocht. Dit heeft de relatie verder onder druk gezet. Dit is een recente ontwikkeling die, voor zover bekend, niet is meegenomen in de bestreden beslissing.

Klager verblijft momenteel op een kamer die slecht wordt geventileerd. Hierdoor krijgt hij fysieke klachten. In FPC Pompestichting zijn de voorzieningen prettiger. Zo kan hij daar het raam van zijn kamer openen, ook het leefklimaat is daar menselijk. Klager merkt nog op dat van middelengebruik geen sprake meer is.

Standpunt van verweerder

De behandeling van klager na zijn overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek in 2020 verliep aanvankelijk hoopgevend. Klager werkte mee aan een medicatiewijziging en toonde zich gemotiveerd ten aanzien van het beoogde behandeltraject. Het doel was dan ook om bij voldoende psychiatrische stabiliteit geleidelijk toe te werken naar plaatsing in de reguliere GGZ. De aanvraag voor begeleid verlof is echter afgewezen, omdat klager zich vlak voor de indiening daarvan regelmatig minder coöperatief opstelde ten aanzien van de medicamenteuze behandeling en er nog onvoldoende sprake was van de vereiste stabiliteit. Dit heeft bij klager tot onvrede geleid. Na de afwijzing in 2021 was er regelmatig sprake van frustratie. Klager wilde graag meewerken aan het plan van uitstroom naar de reguliere GGZ, maar had daarbij een ander, hoger tempo voor ogen dan gezien het benodigde risicomanagement mogelijk is. Tijdens een gesprek tussen klager en zijn advocaat, de verpleegkundig specialist en het hoofd behandeling, uitte klager nadrukkelijk de wens weer overgeplaatst te worden echter zonder duidelijk aan te kunnen geven waarom hij denkt elders sneller te kunnen uitstromen. Uit de brief van de behandelaars d.d. 20 januari 2022 is gebleken dat klager op dat moment pertinent weigerde de benodigde medicatie te nemen, waardoor dwangbehandeling werd overwogen.

Dit alles in aanmerking nemende, is verweerder van oordeel dat de behandelpoging bij FPC Van der Hoeven Kliniek op dit moment nog onvoldoende kans van slagen heeft gehad. De kliniek ziet nog mogelijkheden klager verder te behandelen, in de eerste plaats door dwangmedicatie toe te passen. Verweerder acht het wenselijk dat de kliniek eerst op deze wijze tot een effectieve behandeling tracht te komen. Een overplaatsing zou dit proces doorkruisen.

Een eerder verblijf in FPC Pompestichting was bepaald niet zonder moeilijkheden. Zo was sprake van voortdurend drugsgebruik, psychiatrische instabiliteit en aanhoudende incidenten. Hoewel het begrijpelijk is dat klager sneller richting uitstroom wil, ziet verweerder niet in hoe de verzochte overplaatsing daar op dit moment aan zou bijdragen. De uitkomst van de inmiddels daadwerkelijk ingezette dwangmedicatie moet worden afgewacht. Een overplaatsing is op dit moment niet in het belang van klager. 

De recente aangifte tegen klager brengt hierin geen verandering. Klager heeft tijdens een controle van zijn kamer een medewerker van het behandelteam diverse keren geduwd en in een hoek geïsoleerd, waarna zij door anderen moest worden ontzet.

Mocht na de dwangmedicatie geen effect zichtbaar zijn en duidelijk worden dat het behandelplan niet haalbaar is, dan zal een zorgconferentie worden belegd met externe partijen.

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klager is op 22 april 2013 geplaatst in FPC Pompestichting. Op 29 november 2019 is hij ter observatie geplaatst in FPC Van der Hoeven Kliniek. Op 20 maart 2020 is deze plaatsing omgezet naar een definitieve plaatsing. Op 21 december 2021 heeft klager verzocht om overplaatsing. Op 20 januari 2022 heeft FPC Van der Hoeven Kliniek gereageerd op het overplaatsingsverzoek. Op 11 februari 2022 heeft verweerder het verzoek afgewezen.

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:

a.  de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.  de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.  de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Verweerder heeft inlichtingen ingewonnen bij FPC Van der Hoeven Kliniek. De instelling ondersteunt het overplaatsingsverzoek niet, wel onderkent de instelling dat net als de eerste behandelpoging in FPC Pompestichting, de huidige behandelpoging niet zonder slag of stoot verloopt. Klager toont zich na zijn overplaatsing in november 2019 vanuit FPC Pompestichting aanvankelijk gemotiveerd voor het beoogde traject. Dit traject houdt in dat klager bij voldoende samenwerking en stabiliteit in aanmerking kan komen voor een verlofkader en uiteindelijk kan doorstromen naar een vervolgvoorziening (GGZ Transfore). Het beoogde plan loopt enige vertraging op, met name doordat klager regelmatig minder coöperatief is ten aanzien van de medicamenteuze behandeling. De afwijzing van de aanvraag voor begeleid verlof eind 2020 leidt tot meer frustratie en onvrede bij klager. Eind 2021 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn raadsman en de behandelaars, waarbij klager zijn wens om overplaatsing kenbaar heeft gemaakt zonder - volgens de instelling - duidelijk aan te kunnen geven waarom hij denkt elders sneller te kunnen uitstromen. De instelling is inmiddels een traject van dwangbehandeling gestart teneinde de benodigde psychiatrische stabiliteit te kunnen bewerkstelligen. Indien deze interventie onvoldoende resultaat heeft, zal volgens de instelling en verweerder een zorgconferentie worden belegd om met externe partijen de verdere behandelopties te kunnen onderzoeken. 

Gelet op bovenstaande inlichtingen is de beroepscommissie van oordeel dat het niet in klagers belang is hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Niet aannemelijk is geworden dat de benodigde stabiliteit wel in FPC Pompestichting kan worden bereikt. Klager heeft verder geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 13 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven