Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8395/GA, 22 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    R-20/8395/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    22 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat de voorbereidingen van zijn verzoek tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) en deelname aan penitentiair programma (PP) niet voortvarend ter hand zijn genomen.   

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 20 oktober 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PD-2020-734). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard. De ernstige vertraging in de voorbereiding van het selectievoorstel komt immers voor de verantwoordelijkheid van de directeur. De PP/ZBBI stapeldatum van klager was 30 april 2020. Een adviesaanvraag op 18 juni 2020 bij het Openbaar Ministerie (OM) is daarom per definitie veel te laat ingediend. De beklagrechter is hieraan ten onrechte voorbijgegaan. Voorts heeft klager in diens klacht tot uiting gebracht dat hij niet gelooft dat het OM met regelmaat is gerappelleerd door of namens de directeur, teneinde het selectievoorstel met alle benodigde adviezen in het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie in te kunnen brengen. De beklagrechter mocht daarom geen genoegen nemen met de enkele mededeling van de directeur dat er was gerappelleerd bij het OM op onderscheiden data. Dat is strijdig met het fair play beginsel. Van de directeur behoorde door de beklagrechter te worden gevergd dat die rappels werden gedocumenteerd in de procedure en dat klager vervolgens daarop mocht reageren. Hetgeen overigens voor klager onverlet laat dat de aanvraag bij het OM veel eerder dan 18 juni 2020 behoorde te geschieden. Dat klemt temeer nu enerzijds een executie-indicator van het OM in het penitentiair dossier zit, daterend van de uitspraak in de strafzaak jaren geleden, en anderzijds tijdens klager langdurige detentie het actuele gedrag van klager telkens positief is beoordeeld. Klager verzoekt om een tegemoetkoming. 

Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren. 

3. De beoordeling
Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Ontvankelijkheid van klager in beklag
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een jegens klager genomen beslissing door of namens de directeur, als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). 

Klager beklaagt zich over de omstandigheid dat de voorbereiding van zijn verzoek tot plaatsing in een ZBBI en deelname aan PP niet voortvarend ter hand zijn genomen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur, waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beklag ziet op het niet voortvarend handelen van de directeur, en namens deze (in de praktijk) de casemanager, met betrekking tot klagers detentiefasering. Gelet op het voorgaande had klager dan ook ontvangen dienen te worden in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.

Inhoudelijke beoordeling  
De beroepscommissie stelt vast dat klager per 30 april 2020 in aanmerking kwam voor eventuele deelname aan een zogeheten stapeltraject (ZBBI en aansluitend PP). Dit betreft een streefdatum. De beroepscommissie stelt voorop dat zij bekend is met de maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen waren getroffen om verdere verspreiding van het coronavirus binnen de Penitentiaire Inrichtingen te voorkomen. Deze maatregelen hielden onder meer in dat met ingang van 14 maart 2020 plaatsing in een ZBBI niet meer mogelijk was. Hoewel een (eventuele) plaatsing in een ZBBI door de coronamaatregelen stil kwam te liggen, lag het naar het oordeel van de beroepscommissie wél op de weg van de casemanager om klagers aanvraag voor detentiefasering te complementeren met de benodigde adviezen. 

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de casemanager pas op 18 juni 2020 voor het eerst het OM heeft verzocht om een advies te formuleren. Dit verzoek is herhaald op 2, 14 en 27 juli 2020. Nu pas in juni 2020 voor het eerst een verzoek tot het formuleren van een advies bij het OM is gedaan, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de casemanager onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepscommissie zal daarom het beklag gegrond verklaren. Zij zal aan klager, voor het door hem ondervonden ongemak, een tegemoetkoming toekennen van €30,-. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.


Deze uitspraak is op 22 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven