Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26680/TA, 11 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/26680/TA

Betreft [klager]

Datum 11 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het openen van geprivilegieerde post (Me 2021-356);

b.  verlenging van de opgelegde postmaatregel (Me 2021-405).

De beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 24 maart 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a en beklag b ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. Rafik, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de zitting van 10 juni 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het beklag onder a. betreft het openen en lezen van geprivilegieerde post, te weten een brief van 2 september 2021 van klager aan zijn raadsman. Volgens de instelling zou klager daartoe toestemming hebben gegeven. Gelet op de verstandelijke beperking van klager is het de vraag of hij heeft begrepen dat de medewerkers van de instelling zijn geprivilegieerde post zouden lezen. Klager is niet gewezen op zijn rechten of in de gelegenheid gesteld juridisch advies in te winnen bij zijn raadsman. De instelling heeft hierdoor klagers recht om vertrouwelijk met zijn raadsman te kunnen communiceren geschonden. Klager wil niet dat het personeel zijn post leest, maar heeft het gevoel dat dit moet. Hij begrijpt dat de instelling wil controleren of hij persoonlijke gegevens van personeelsleden verspreidt, maar acht dat niet nodig omdat hij niet over het personeel schrijft. De bestreden maatregel van 10 november 2021 (beklag b.) is daarom ten onrechte opgelegd. Klager schrijft enkel instanties aan met wat hij in zijn leven wenst. Dit levert geen gevaar op voor de maatschappij, anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. Evenmin is de maatregel in het belang van handhaving van orde of veiligheid in de instelling, dan wel ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen.

3. De beoordeling

Beklag a.

Uit artikel 56, eerste lid aanhef en onder c, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) volgt dat beklag kan worden ingediend tegen de (vermeende) schending van het recht als vermeld in artikel 36, eerste lid, Bvt juncto artikel 35, tweede lid, Bvt. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag.

De beroepscommissie acht, mede gelet op de nadere toelichting van klager en zijn raadsman op zitting, aannemelijk geworden dat klagers geprivilegieerde post buiten zijn aanwezigheid op of omstreeks 2 september 2021 is gelezen door medewerkers van de instelling. De beroepscommissie zal derhalve het beklag gegrond verklaren.

De beroepscommissie acht het niet onbegrijpelijk dat bij de instelling sprake was van veronderstelde toestemming, gelet op klagers open houding ten aanzien van de vele brieven die hij schrijft en de hulp die hij daarbij ontvangt van medewerkers van de instelling. De medewerkers van de instelling hadden evenwel moeten stoppen met het lezen van de brief  nu duidelijk was dat het geprivilegieerde post betrof. Niet is gebleken van afspraken waaruit een veronderstelde toestemming voor het lezen van post aan de advocaat kon worden afgeleid. De beroepscommissie ziet overigens geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu hij door de gang van zaken geen nadeel heeft ondervonden.

Beklag b.

Ingevolge artikel 35, derde lid, Bvt kan toezicht op de inhoud van poststukken van of voor een verpleegde worden uitgeoefend, indien dat noodzakelijk is met het oog op, voor zover hier van belang, de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen, de handhaving van de orde- of veiligheid in de instelling en de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Aan klager is op 10 november 2021 opnieuw een maatregel opgelegd om toezicht uit te oefenen op de inhoud van zijn post. Klager verzendt veel (ongewenste) post en heeft eerder informatie verstrekt over het personeel van de instelling. Vanwege klagers verstandelijke beperking en zijn wisselende houding in het nakomen van de afspraken aangaande zijn post, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot het opleggen van de bestreden maatregel niet onredelijk of onbillijk kan worden genoemd. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat deze maatregel het toezicht op geprivilegieerde post uitsluit.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie in zoverre het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie:

verklaart het beroep inzake beklag a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond; kent klager geen tegemoetkoming toe;

verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is op 11 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en drs. M.R. Daniel, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven