Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25238/GV, 12 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/25238/GV

Betreft [klager]

Datum 12 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 januari 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd op klagers verzoek, omdat hij eerst een Cognitieve Vaardighedentraining (CoVa training) moet volgen. Klager vraagt al meer dan twee jaar om die training. Een casemanager uit de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard heeft in 2019 aan klager verteld dat hij die niet meer hoefde te volgen. Toen de reclassering vervolgens in 2020 aangaf dat klager de training wel moest volgen, heeft hij hier direct weer om gevraagd. De training kon vanwege de coronamaatregelen een lange tijd niet gevolgd worden. Toen het wel weer mogelijk was, heeft klager op eigen houtje geregeld dat hij in november 2021 kon deelnemen. Dat is helaas door de PI Lelystad tegengehouden, anders was hij nu al klaar geweest.

Standpunt van verweerder

Blijkens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is de directeur bevoegd om te beslissen op verzoeken om kortdurend en langdurend re-integratieverlof van gedetineerden met een gevangenisstraf langer dan twee jaar indien het eerste re-integratieverlof zonder incidenten is verlopen. Klager heeft voor en na de bestreden beslissing kortdurend re-integratieverlof genoten.

Nog los van de vraag of verweerder bevoegd was om op 3 januari 2022 een beslissing te nemen (gelet op artikel 18, in samenhang met artikel 3, vijfde lid, van de Regeling), omdat op 24 november 2021 positief was beslist op een verzoek tot kortdurend re-integratieverlof, volgt uit het voorgaande dat verweerder inmiddels niet meer beslissingsbevoegd is over klagers verlofaanvraag. Dat maakt dat klager geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Daarbij komt dat bij beslissing van 1 april 2022 positief is beslist op klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (PP). Hierdoor is klager in de gelegenheid om thuis te werken aan de doelen die betrekking hebben op zijn sociale netwerk. Ook om deze reden heeft klager geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Verzocht wordt om klager niet-ontvankelijk te verklaren.

3. De beoordeling

Klager is sinds 24 december 2012 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeventien jaar met aftrek, wegens betrokkenheid bij een gewapende overval waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 4 april 2023.

De ontvankelijkheid

Voor zover verweerder stelt dat hij niet (meer) beslissingsbevoegd is over klagers verlofaanvraag, overweegt de beroepscommissie als volgt. Nu klager kortdurend re-integratieverlof heeft genoten, dat zonder incidenten is verlopen, is de directeur van de inrichting bevoegd geworden om te beslissen op verzoeken om kortdurend en langdurend re-integratieverlof (artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling). Dit betekent naar het oordeel van de beroepscommissie echter niet dat verweerder zijn beslissingsbevoegdheid in de onderhavige zaak heeft verloren. Uit de Regeling kan namelijk worden afgeleid dat de directeur, ten aanzien van het verlenen van kortdurend en langdurend re-integratieverlof, een van verweerder afgeleide bevoegdheid heeft (zie nader RSJ 1 juni 2022, 21/23867/GV).

Voor zover verweerder opmerkt dat klager geen belang meer heeft bij een inhoudelijk beroep, omdat hij nu deelneemt aan een PP, overweegt de beroepscommissie als volgt. Een dergelijke omstandigheid leidt in deze zaken – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – niet tot niet-ontvankelijkheid van klager in beroep.

De beroepscommissie zal het beroep, gelet op al het voorgaande, inhoudelijk beoordelen.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

De overwegingen van de beroepscommissie

Vanaf 22 december 2021 tot 14 januari 2022 werden kortdurende re-integratieverloven in beginsel opgeschort vanwege de toen getroffen coronamaatregelen. Verlof kon alleen nog worden verleend op humanitaire gronden of wanneer het noodzakelijk was in het kader van detentiefasering of met het oog op re-integratiedoelen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een geboorte of een uitvaart of in het geval van een praktijkexamen of een sollicitatiegesprek dat niet digitaal kan worden gevoerd, aldus de Kamerbrief van 22 december 2021.

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder voornoemde coronamaatregelen heeft moeten opvolgen en volgt verweerder in het standpunt dat klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof niet op bovenstaande humanitaire of noodzakelijke gronden rustte (vergelijk RSJ 19 oktober 2020, R-20/7788/GA). Het door klager benoemde doel, te weten het doorbrengen van kerstavond met zijn familie, valt hier niet onder.

Gelet op het voornoemde en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. 

Deze uitspraak is op 12 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven