Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24647/GM, 15 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24647/GM 

Betreft [Klager]

Datum 15 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat er onvoldoende zorg is betracht voor zijn verbrijzelde voeten.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

Klager, zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen, en de inrichtingsarts hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting van 26 april 2022 in de PI Lelystad te worden gehoord.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft onvoldoende zorg gehad voor zijn verbrijzelde voeten. Het medisch dossier van klager is te laat opgevraagd. Verder is er niet zorggedragen voor orthopedisch materiaal. Klagers orthopedische schoenen waren zoek. De inrichtingsarts zou een orthopedisch schoenmaker inschakelen indien klagers schoenen niet teruggevonden zouden worden. Dit is niet gebeurd. Ook is het verzoek tot het invoeren van orthopedische hulpmiddelen afgewezen.

De inrichtingsarts heeft tevens het dossier niet in handen gesteld van de orthopeed, waardoor de orthopeed geen oordeel over de enkel van klager kon vellen. Er was slechts een kort begeleidend briefje gestuurd, waardoor er geen goed onderzoek kon plaatsvinden. De orthopeed heeft hierdoor geen tijd of gelegenheid gehad voor het maken van een röntgenfoto.

Het is voor de gedetineerde bijna onmogelijk een arts te raadplegen of om zelf medische gegevens op te vragen. Ook is het vrijwel onmogelijk om een arts naar de PI te laten komen. Klager heeft alles geprobeerd met zijn advocaat om de juiste medische zorg te krijgen. Verschillende specialisten concluderen dat klager klachten heeft ontwikkeld, omdat hij niet de juiste zorg heeft gekregen.

De afhandeling van zijn klachten duurt ook erg lang. Bij het bemiddelingsgesprek is de advocaat van klager niet aanwezig geweest. Klager heeft het gevoel dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd.

De brief (de beroepscommissie begrijpt: de brief van de medisch adviseur) staat verder vol aannames en conclusies die feitelijk onjuist zijn en niet zijn gebaseerd op het medisch dossier. Het Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag (HMC) heeft in een Engelse brief aan de privékliniek advies uitgebracht ten aanzien van revalidatie en orthopedische schoenen. De voortgangsrapportage van de fysiotherapeut van de PI is hierin niet meegenomen. Het duurt al zes maanden en klager is nog steeds niet geholpen. Klager is slechts eenmaal voor de duur van tien minuten gezien door de orthopeed.

De doorverwijzing naar de orthopeed was niet om te vragen of er een indicatie was voor orthopedische schoenen, maar om onderzoek te doen naar de stand van de tenen. De conclusie was dat behandeling binnen de PI niet meer mogelijk was en een traject vermoedelijk met operaties ingezet moest worden, maar dat dit moeilijk is te beoordelen omdat de orthopeed het medisch dossier niet heeft.

De inrichtingsarts heeft ten slotte de officier van justitie misleid. De inrichtingsarts heeft een e-mail naar de officier van justitie gestuurd waarin hij aangaf dat er geen bezwaren zijn voor een revalidatietraject binnen de PI, terwijl er geen medisch dossier beschikbaar was (zo begrijpt de beroepscommissie: voor de officier van justitie).

Standpunt van de inrichtingsarts

De medische gegevens zijn – zoals klager terecht stelt – te laat bij het HMC opgevraagd. De reden hiervan was dat aanvankelijk de focus alleen lag op (de indicatie voor) de kwijtgeraakte orthopedische schoenen. Deze waren postoperatief voorgeschreven in een ziekenhuis in Oekraïne, waarvan klager geen medische gegevens kon aanleveren.

Voor het aanmeten van orthopedische schoenen is binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen een indicatie van een specialist (in dit geval orthopedisch chirurg) noodzakelijk. Dit is in het medisch dossier op 9 juni 2021 vermeld (als “PM”). Dit is helaas, nadat de zoektocht naar de kwijtgeraakte schoenen geen resultaat had opgeleverd, niet meteen geëffectueerd. Uiteindelijk is klager op 20 september 2021 verwezen naar de orthopedisch chirurg. De klacht dat het invoeren van orthopedische hulpmiddelen is afgewezen, is niet juist. Het betrof een afwijzing van een elastische weerstandband (“theraband”), waarvoor geen medische indicatie bestond. Deze band kan bovendien gevaar opleveren bij iemand met een verhoogd suïciderisico.

In de genoemde e-mail naar de officier van justitie zijn geen misleidende mededelingen gedaan, maar is feitelijk antwoord gegeven op de aan de inrichtingsarts gestelde vragen. Als behandelend arts had de inrichtingsarts volledige inzage in het medisch dossier van klager.

In de verwijsbrief naar de orthopedisch chirurg is feitelijk beschreven wat de medische problemen waren en daarbij is ook expliciet de vraag gesteld of er een indicatie bestaat voor orthopedische schoenen. Aangezien het antwoord op de laatste vraag in de terugrapportage op 22 oktober 2021 niet was vermeld, is op 10 december 2021 de inrichtingsarts gebeld. Na deze telefonische bevestiging is meteen een machtiging voor orthopedische schoenen aangevraagd.

De klachten van klager zijn niet gegrond, maar hij heeft wel gelijk dat alles erg lang heeft geduurd. Er had in deze casus een betere opvolging moeten komen op het al op 9 juni 2021 geformuleerde beleid.

3. De beoordeling

Reikwijdte van het beroep

De beroepscommissie stelt vast dat in beroep voor het eerst wordt geklaagd over het misleiden van de officier van justitie door de inrichtingsarts. De beroepscommissie concludeert dat de aan de orde zijnde klacht niet hierop ziet en dat dit onderwerp dus in beroep ook niet aan de orde kan komen. In zoverre zal klager in het beroep niet ontvankelijk worden verklaard. Wat klager hierover heeft aangevoerd zal de beroepscommissie verder niet bespreken.

Inhoudelijk oordeel

Klager gaf tijdens zijn intake op 26 mei 2021 aan dat hij sinds zijn val vier maanden eerder twee verbrijzelde voeten heeft en dat hij opgenomen is geweest in het HMC. Op 4 juni 2021 is klager gezien door de inrichtingsarts en is hij doorverwezen naar de fysiotherapeut voor een revalidatietraject. Door de fysiotherapeut is op 8 juni 2021 aan de inrichtingsarts teruggekoppeld dat klager ortheses nodig heeft en mogelijk – via de orthopeed – aangepast schoeisel. Dit heeft de inrichtingsarts met klager op 9 juni 2021 besproken. Pas op 17 september 2021 is er medische informatie opgevraagd bij het HMC (poli chirurgie) en is gesproken over aangepast schoeisel. In de verwijsbrief van de inrichtingsarts aan de orthopedisch chirurg staat beschreven wat de medische problemen zijn en daarbij is expliciet de vraag gesteld of er een indicatie bestaat voor orthopedische schoenen. Op deze laatste vraag is op 22 oktober 2021 geen antwoord gegeven en na navraag is pas op 10 december 2021 hierover duidelijkheid gegeven. Naar aanleiding van het bevestigende antwoord is een machtiging voor orthopedische schoenen aangevraagd door de inrichtingsarts.

Gezien de ernst van het letsel en de tijdige bekendheid daarvan bij de medische dienst, is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingsarts niet adequaat heeft gehandeld. De beroepscommissie is van oordeel dat het onredelijk lang heeft geduurd – gezien het moment van de intake in mei 2021 tot het moment dat in december 2021 een machtiging is gevraagd – voordat klager daadwerkelijk zijn orthopedische schoenen heeft gekregen, terwijl daar eerder aandacht voor had moeten zijn. Uit het dossier valt niet af te leiden waarom dit zo lang heeft moeten duren. De inrichtingsarts heeft weliswaar navraag gedaan bij de orthopeed nadat hij geen antwoord kreeg van de orthopeed op zijn (terechte) vraag, maar hij had op dat moment eerder actie moeten ondernemen.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit is gericht tegen het misleiden door de inrichtingsarts van de officier van justitie.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.

Deze uitspraak is op 15 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven