Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23776/GA, 12 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23776/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    12 september 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: de directeur)

1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing om zijn baan als sporthulp stop te zetten.

De beklagrechter bij de PI Heerhugowaard heeft op 6 oktober 2021 het beklag gegrond verklaard (ZB-2021-281). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Heerhugowaard, […], juridisch medewerker bij de PI Heerhugowaard en mr. A.S. Sewgobind, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. J.A.R. van de Velde, gehoord op de zitting van 19 mei 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de PI Heerhugowaard en […], stagiair bij de PI Heerhugowaard, waren als toehoorders aanwezig.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Per 21 december 2018 is naar aanleiding van het overleg tussen het Hoofd Veiligheid en het Hoofd Arbeid besloten dat als sporthulp maximaal twee gedetineerden gelijktijdig kunnen worden aangesteld. Ook is er besloten dat gedetineerden maximaal één jaar deze baan kunnen uitoefenen. Dit is besloten in het kader van de veiligheid en rechtsgelijkheid voor gedetineerden. Deze contractduur is stapsgewijs per baan ingevoerd. Per 1 juli 2021 krijgen alle gedetineerden die werkzaam zullen zijn in een baan een contract waaruit blijkt dat zij deze baan maximaal voor de duur van één jaar kunnen uitoefenen.

Het klopt niet dat klager destijds de enige was die een dergelijk contract heeft moeten ondertekenen. Een andere gedetineerde heeft namelijk destijds dit contract als sporthulp tegelijkertijd met klager getekend. Ook van deze gedetineerde is het contract reeds afgelopen. Daarbij zijn er ook gedetineerden geweest, die aangesteld werden als sporthulp, die op 
14 februari 2019, 1 september 2019, 9 december 2019, 6 maart 2020, een dergelijk contract hebben getekend. Deze contracten zijn stapsgewijs ingevoerd per baan en per 1 juli 2021 krijgen alle gedetineerden hetzelfde contract als dat klager destijds getekend heeft. Uit de mailwisseling van 20 februari 2019 tussen het Hoofd Arbeid en de werkmeesters uit de keuken, blijkt dat ook de nieuwe gedetineerden hier een nieuw contract hebben moeten tekenen onder dezelfde voorwaarden als klager.
 
Uit het overzicht van alle gedetineerden die een baan hebben blijkt dat er op dit moment maar één gedetineerde is die de functie van sporthulp uitoefent, en dat het er maximaal twee kunnen zijn. Echter zijn er bij de reiniging, zowel op de afdeling als de mobiele reiniging, de tuin en keuken veel meer beschikbare plekken. Hierdoor maken gedetineerden eerder kans op deze banen. Begonnen is met het invoeren van beperktere contracten bij de baan waar de minst beschikbare plekken voor zijn. Op de lijst staan ook levenslanggestraften die niet werken onder een dergelijk contract zoals klager heeft ondertekend, nu deze gedetineerden de werkzaamheden uitoefenen in het kader van een zinvolle dagbesteding.

Klagers contract is rechtsgeldig en zorgt niet voor rechtsongelijkheid. Klager wist bij het tekenen van het contract wat de voorwaarden van het contract waren. Nadat klagers contract was afgelopen heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de directeur, het afdelingshoofd en klager. Hierbij is bekeken of klager in het kader van zijn re-integratie nog als sporthulp zou kunnen blijven werken. Dit was niet het geval. Het toekennen van een extra contractperiode aan klager zou zorgen voor een gevoel van rechtsongelijkheid bij de andere gedetineerden. 

Bij de plaatsing van een gedetineerde in een bepaalde baan, moet rekening worden gehouden met verschillende veiligheidsaspecten binnen de inrichting. Hierbij moet telkens een afweging worden gemaakt. Het is van belang dat de gedetineerden rouleren. De baan van sporthulp is altijd een populaire baan geweest. Maar sinds bepaalde gedetineerden daarin werkten wilden anderen zich niet meer aanmelden. Ook daarom is het van belang dat de gedetineerden rouleren, zo krijgen zij de vrijheid om zich aan te melden voor deze baan.

Uit de memorie van toelichting bij de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) blijkt dat de wetgever bij het opstellen van artikel 68 van de Pbw heeft bedoeld dat de beklagcommissie niet op de stoel van de directeur mag gaan zitten en diens beslissing, behoudens ingeval er sprake is van strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, marginaal dient te toetsen. Daarentegen is er bij de bestreden uitspraak wel degelijk gekeken naar de inhoud van het besluit. Zoals al eerder benoemd heeft de beklagrechter ook geen zicht op veiligheidsaspecten, welke wel meegenomen moeten worden bij een inhoudelijk besluit. Ook heeft klager voldoende uitvoering kunnen geven aan zijn baan als sporthulp tijdens de coronacrisis, nu zijn werkzaamheden niet voor langere tijd waren gestaakt. De beslissing van de beklagrechter ligt buiten zijn bereik.

Standpunt van klager
De door de directeur overgelegde arbeidscontracten betreffen contracten van levenslanggestraften dan wel van gedetineerden die hun contract niet hebben afgemaakt/uitgediend of überhaupt niet zijn gestart met de baan. De functie van sporthulp is altijd ingevuld geweest, wat betekent dat er dus wel degelijk gedetineerden zonder contract in de functie van sporthulp zijn geweest.

Er is echter nog altijd niet uitgelegd waarom er enkel voor de sport een uitzondering gemaakt moest worden en waarom niet alle gedetineerden met een baan per december 2018 een contract moesten tekenen. Klager heeft zich immers beklaagd over de beslissing van de directeur om zijn baan als sporthulp stop te zetten. Bij het aanvaarden van de baan heeft klager een contract moeten tekenen. Er is destijds tegen klager gezegd dat hij het contract moest tekenen omdat deze voorwaarden gelden voor alle gedetineerden met een baan. Klager heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtsongelijkheid omdat andere gedetineerden met een baan deze baan wel jaren kunnen behouden. Daarnaast heeft klager zich beklaagd over het gegeven dat hij door de coronacrisis niet een volledig jaar heeft kunnen werken.
Het e-mailbericht van de keukenafdeling weerspreekt dit niet. Uit dit e-mailbericht valt niet af te leiden dat al deze gedetineerden daadwerkelijk op dat moment een contract hebben getekend. Na het tekenen van het contract door klager zijn er nog tal van gedetineerden met een baan geweest die geen contract hebben getekend. Daarbij wordt gewezen op de uitspraak van de beklagrechter alsmede de overlegde lijst van gedetineerden met een baan. 

De directeur benoemt vervolgens dat de beslissing van de beklagrechter onvoldoende duidelijk was, nu niet omgeschreven is voor welke termijn klager zijn baan opnieuw mag uitvoeren. De PI heeft klager dan ook geen regulier contract aangeboden zoals de beklagrechter in haar uitspraak had opgedragen, maar een contract voor de duur van een half jaar waarbij verlenging uitgesloten was. Tegen deze beslissing van de directeur heeft klager beklag aangetekend en deze klacht is wederom door de beklagrechter gegrond verklaard. Deze uitspraak is de beroepscommissie op voorhand toegezonden. De uitspraak is inmiddels onherroepelijk waardoor onderhavige beroepsprocedure dan ook niet meer gevolgd kan worden. In de onderhavige zaak verzet de directeur zich tegen het gegeven dat klager terug in zijn baan geplaatst dient te worden, maar anderzijds verzette de directeur zich niet tegen het gegeven dat hij klager (de beroepscommissie begrijpt daar waar het gaat om het contract van 1 november 2021) geen juist contract heeft aangeboden.
 
3. De beoordeling
De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat onderhavige beroepsprocedure niet meer gevolgd kan worden omdat klagers klacht in de zaak ZB-2021-361 gegrond is verklaard en reeds onherroepelijk is geworden nu die klacht ziet op een nieuw (op 1 november 2021 door klager ondertekend) arbeidscontract. De onderhavige klacht ziet op het eindigen van klagers baan als sporthulp waarvoor hij op 14 mei 2020 een contact had ondertekend.

De directeur heeft met stukken onderbouwd dat per 21 december 2018 is besloten dat voor de baan als sporthulp maximaal twee gedetineerden tegelijkertijd kunnen worden aangesteld en dat de gedetineerden deze baan maximaal één jaar kunnen uitoefenen. Dit is besloten in het kader van de veiligheid en rechtsgelijkheid voor gedetineerden, zo is betoogd. Ook in de andere banen werd de contractduur van één jaar stapsgewijs ingevoerd. Omdat in de andere banen er nog veel gedetineerden waren met een ‘oud’ contract (de beroepscommissie begrijpt: een contract voor onbepaalde tijd) was hier een overgangsfase voor nodig waarbij een uitsterfbeleid gehanteerd werd. Per 1 juli 2021 kregen alle gedetineerden 
- levenslanggestraften uitgezonderd - die werkzaam zijn in een baan, een contract waaruit blijkt dat zij deze baan maximaal voor de duur van één jaar kunnen uitoefenen.

De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat hij de enige was die een dergelijk contract heeft moeten tekenen nu de directeur in beroep een aantal contracten van sporthulpen heeft overgelegd. Hieruit volgt dat de gedetineerden die in 2019 ook de baan van sporthulp hebben vervuld, dezelfde contracten (voor de duur van maximaal één jaar) is aangeboden. Ook heeft de directeur het contract van de sporthulp die tegelijkertijd met klager is aangesteld, overgelegd. Ook dit betreft eenzelfde contract voor de duur van één jaar.

De directeur heeft voldoende onderbouwd waarom er arbeidscontracten voor de duur van één jaar ingevoerd werden, waarom er gestart is met de baan van sporthulp en waarom het wat langer heeft geduurd voordat dit ook bij de anderen banen is ingevoerd. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat de nieuwe contracten ook bij andere banen zijn ingevoerd, maakt niet dat er sprake is van rechtsongelijkheid. Klager had ook voor een baan kunnen kiezen waar toen nog geen contract voor maximaal één jaar was ingevoerd. De directeur heeft in dit verband voldoende zorgvuldig gehandeld. 
De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur, om klagers baan als sporthulp na de duur van één jaar te beëindigen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 12 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven