Nummer: 08/898/SGB
Betreft: [klager] datum: 18 april 2008
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R. Besemer, namens
[...], verder verzoeker te noemen en thans niet gedetineerd.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris d.d 4 april 2008, voor zover inhoudende de bepaling dat
verzoeker
zich op 9 juni 2008 dient te melden in de gevangenis van de locatie Westlinge voor het ondergaan van een hem opgelegde gevangenisstraf.
De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het op 11 april 2008 tegen de beslissing van de selectiefunctionaris ingediende beroepschrift, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris d.d. 15 april 2008.
1. De standpunten van verzoeker en de selectiefunctionaris
Namens verzoeker is aangevoerd dat – gelet op de normale doorlooptijden van de behandeling van een beroepschrift – de kans niet onaannemelijk is dat op 9 juni 2008 nog geen beslissing op het beroep is genomen. In het geval de detentie van verzoeker dan
wel een aanvang heeft genomen, worden zijn belangen ernstig geschaad indien de beroepscommissie het beroep gegrond verklaard.
Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren dat verzoeker op 13 maart 2008 een oproep is toegezonden om zich te melden in de gevangenis van de locatie Westlinge. Bij beslissing van 4 april 2008 is het hiertegen ingediende
bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tevens is op 4 april 2008 een nieuwe oproep aan verzoeker verzonden om zich op 9 juni 2008 te melden in de inrichting. Hiermee is tegemoet gekomen aan het verzoek van verzoeker om bij een nieuwe oproep een termijn
van
minimaal twee maanden in acht te nemen.
2. De beoordeling
2.1 De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.
2.2 Verzoeker is bij vonnis van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-693005-07) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen. Op 30 januari 2008 heeft hij aangegeven te opteren voor elektronische detentie. Bij beslissing van 13 maart
2008 heeft de Staatssecretaris van Justitie besloten dat verzoeker de gevangenisstraf dient te ondergaan in de gevangenis Westlinge te Heerhugowaard en dat hij zich op 7 april 2008 daar dient te melden. Op 1 april 2008 heeft verzoeker een
bezwaarschrift
tegen deze beslissing ingediend. Bij beslissing van 4 april 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard en is beslist dat betrokkene zich (thans) op 9 juni 2008 dient te melden bij voornoemde gevangenis. Tegen deze beslissing heeft verzoeker beroep
ingesteld op 11 april 2008.
Tegelijkertijd heeft hij een (voorwaardelijk) schorsingsverzoek ingediend bij de voorzitter.
2.3 De omstandigheid dat – naar verzoeker aanneemt - de beroepscommissie geen uitspraak zal doen voor de datum waarop verzoeker zich in de inrichting dient te melden (9 juni 2008), vormt geen zelfstandige grond voor toewijzing van het verzoek.
Daarvoor is tevens nodig dat naar het voorlopige oordeel van de voorzitter de beslissing van de selectiefunctionaris zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de
selectiefunctionaris.
In dit verband overweegt de voorzitter het volgende. Bij de stukken ontbreken zowel het negatieve advies van het Penitentiair Trajecten Centrum (verder: het PTC) als de stukken van Bouman GGZ, waarop de beslissing tot het ongegrond verklaren van het
bezwaarschrift (mede) is gebaseerd. Verzoeker heeft overigens in zijn beroepschrift zijnerzijds aangevoerd dat hij deze stukken evenmin heeft ontvangen.
Het criterium voor uitsluiting van deelname aan elektronische detentie, zoals verwoord in de circulaire elektronische detentie van 7 maart 2005, is dat er sprake moet zijn van een (ernstig vermoeden van) alcohol- of drugsproblematiek, zodanig dat voor
het mislukken van de elektronische detentie moet worden gevreesd.
Door het ontbreken van voormelde stukken kan thans niet worden vastgesteld of aan dit criterium is voldaan. Dat er sprake is van drugsproblematiek wordt door verzoeker weliswaar niet weersproken, maar dat die problematiek zodanig is dat voor het
mislukken van elektronische detentie moet worden gevreesd blijkt, zonder nadere toelichting of feitelijke onderbouwing (die ontbreekt) uit niets. De bestreden beslissing is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter daarom onvoldoende onderbouwd en
moet om die reden zodanig onredelijk en onbillijk worden geacht, dat er thans grond en spoedeisend belang is (mede gezien hetgeen verzoeker omtrent zijn persoonlijke omstandigheden en die van zijn gezin heeft aangevoerd) om tot schorsing van die
beslissing over te gaan. Daar waar de bestreden beslissing pas effectief zou zijn met ingang van 9 juni 2008, zal de voorzitter de tenuitvoerlegging van die beslissing per die datum schorsen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris van 4 april 2008 (inhoudende dat verzoeker zich per 9 juni 2008 dient te melden in de gevangenis Westlinge te Heerhugowaard) met ingang
van
9 juni 2008 tot de datum waarop de beroepscommissie op het door verzoeker ingestelde beroep zal hebben beslist.
Aldus gegeven door mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris op 18 april 2008
secretaris voorzitter