Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26029/GV, 27 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:27-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/26029/GV         

Betreft [klager]

Datum 27 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 februari 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.E. van Zon, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft ruim twee jaar zijn vader niet kunnen zien. Nu de gezondheid van zijn vader sterk achteruit gaat, is de nood hoog om de geplande bezoekafspraak op 8 maart 2022 te laten plaatsvinden. Klagers vader en moeder hebben aangegeven met klager, en in het bijzijn van zijn gezin, notariële afspraken te willen maken. Alvorens hiertoe over te gaan moeten bedrijfsvoeringen en de persoonlijke zaken worden besproken. Dit is een reden waarom klager graag in alle rust en privacy zijn vader wil kunnen bezoeken zonder begeleiding van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Er zijn onvoldoende redenen om het verlof af te wijzen en, meer specifiek, om begeleiding bij het verlof geïndiceerd te achten. De reclassering en de huidige casemanager dragen aan om het verlof te laten plaatsvinden onder elektronisch toezicht in plaats van onder begeleiding. Er was in oktober 2021 vanuit het Openbaar Ministerie (OM) geen aanleiding om bijzondere maatregelen te treffen in het kader van het bezoek van klager aan zijn zieke vader. Voor zover door het OM nu een aanhangige strafzaak wordt aangehaald, wordt opgemerkt dat het feit dat het gerechtshof de strafzaak inhoudelijk nog niet gepland heeft, niet voor rekening en risico van klager kan komen.

Namens klager is het beroep in reactie op het verweerschrift als volgt nader toegelicht.

Voor zover verweerder verwijst naar de beslissing van 22 oktober 2021 (waarin aan klager incidenteel verlof met begeleiding is toegekend), wordt opgemerkt dat deze aanvraag of beslissing nu niet ter discussie staat. Overigens werd die beslissing ingegeven door invoer van contrabande rond die datum, die later door de directeur niet langer aan klager werd tegengeworpen. Dit incident is uit klagers penitentiaire dossier verwijderd.

Klager heeft het incidenteel verlof onder begeleiding van DV&O begin maart 2022 genoten. Dit is goed verlopen, maar de ervaring is dat de begeleiding geen ruimte over heeft gelaten om privacygevoelige onderwerpen te bespreken met vader die zien op nog te maken notariële afspraken.

Tevens blijkt nu dat er andere redenen worden aangedragen om het verlof onder begeleiding te laten plaatsvinden. Het multidisciplinair overleg (MDO) adviseert negatief over een bezoek aan klagers gezin, maar positief ten aanzien van bezoek aan zijn ernstig zieke vader, onder begeleiding van DV&O. De vrijhedencommissie heeft een gelijkluidend advies gegeven. In de actuele adviezen wordt een oude openstaande zaak betrokken. Er is nooit sprake geweest van voorlopige hechtenis. Het is niet automatisch zo dat klager een eventuele vrijheidsbenemende straf meteen moet ondergaan. Daarnaast ligt ook nog een cassatieprocedure voor de hand, indien klager wordt veroordeeld door het gerechtshof. Daarnaast geeft de advocaat-generaal thans aan dat er niet langer bedenkingen tegen detentiefasering of vrijheden zijn. Klagers strafblad en zijn houding in de inrichting zijn onvoldoende om begeleiding geïndiceerd te achten bij het verlof. Dit geldt temeer nu er sinds 2005 geen enkel geweldsdelict op klagers strafblad te vinden is.

Het verlofdoel dat door klager wordt nagestreefd om zijn vader te bezoeken, is een doel dat blijkt uit zijn detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Dit valt niet alleen onder de noemer ‘resocialisatie’, maar ook onder de noemer ‘regelzaken’. Klager heeft een zwaarwegend persoonlijk belang om zijn vader te kunnen zien. Deze gesprekken kunnen niet in de inrichting en niet telefonisch plaatsvinden. Klager heeft er belang bij dat deze in alle rust en met behoud van privacy kunnen plaatsvinden. Verlof zonder begeleiding ligt daarom voor de hand. Van een concrete belangenafweging is onvoldoende gebleken, zeker nu er modaliteiten zijn die dezelfde doelen dienen als begeleiding.

Standpunt van verweerder

Hoewel klager re-integratiedoelen ten aanzien van zijn sociale netwerk heeft opgenomen in zijn D&R-plan, blijkt uit zijn verzoek niet welke zaken er geregeld dienen te worden tijdens het verlof. Klager geeft aan dat zijn gezin behoefte heeft aan fysiek contact en dat zijn dochter moeite heeft met zijn detentie. Dit blijkt uit haar schoolresultaten. Wat een kortdurend re-integratieverlof hieraan kan bijdragen dan wel veranderen, wordt niet onderbouwd.

Contact herstellen met het gezin kan op verschillende manieren in de inrichting. Pas in de laatste fase van de detentie kan het herstel met het sociale netwerk aanleiding geven voor het toekennen van verlof. Klagers einddatum is gesteld op 23 september 2023 en daarbij kan nog een extra gevangenisstraf voortvloeien uit de openstaande strafzaak, zodat de einddatum van klager nog verder in de toekomst komt te liggen.

Voorts wil klager zijn zieke vader bezoeken tijdens zijn verlof. Klager heeft hier in oktober 2021 een verzoek voor ingediend in de vorm van incidenteel verlof. Op dit verzoek heeft klager op 22 oktober 2021 een positieve beslissing ontvangen, onder de voorwaarde dat het bezoek onder begeleiding van DV&O dient plaats te vinden.

In beroep wordt voor het eerst gesproken over het maken van notariële afspraken met de vader/ouders van klager. Het maken van voorafspraken ten behoeve van een toekomstig bezoek aan de notaris valt niet onder regelzaken zoals bedoeld in de wet- en regelgeving. Verweerder heeft begrip voor de terughoudendheid van vader ten aanzien van het bespreken van gevoelige zaken in aanwezigheid van DV&O. Echter is deze voorwaarde verbonden aan het kunnen genieten van incidenteel verlof. Met elektronische controle kan niet hetzelfde doel worden behaald als met begeleiding, namelijk toezicht houden op het verloop van het verlof en door DV&O onmiddellijk kunnen ingrijpen bij eventuele incidenten. De begeleiding wordt verzorgd door professionals. Zij zijn aanwezig om de veiligheid te bewaken.

3. De beoordeling

Klager is sinds 16 april 2018 gedetineerd. Hij ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van zes jaar en tien maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het (onder andere) als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsdelicten. Van 25 juni 2018 tot en met 13 juli 2018, van 20 december 2018 tot en met 21 oktober 2019 en van 19 mei 2020 tot en met 25 mei 2020 werd klagers voorlopige hechtenis geschorst. De (fictieve) einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 3 september 2023.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om tijd door te brengen met zijn gezin. Daarnaast wenst hij zijn zieke vader (zonder begeleiding) te bezoeken. Namens klager is eerst in beroep aangevoerd dat het verlof tevens is bedoeld om met zijn vader en moeder, in het bijzin van zijn gezin, afspraken te maken aangaande een toekomstig bezoek aan een notaris. Nog los van het gegeven dat dit doel niet volgt uit klagers D&R-plan van 9 december 2021, laat de beroepscommissie dit verlofdoel buiten beschouwing, nu dit buiten de omvang van het initiële verzoek om kortdurend re-integratieverlof valt. 

De beroepscommissie overweegt dat zij het standpunt van verweerder, dat de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk is, nu aan klager reeds incidenteel verlof is verleend voor bezoek aan zijn zieke vader, niet kan volgen. Het kortdurend re-integratieverlof en het incidenteel verlof dienen andere doelen. Het is niet uitgesloten dat klager voor het door hem opgegeven verlofdoel in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. Daarnaast is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder een verzoek om verlof in beginsel dient te beoordelen op de manier zoals dat door de gedetineerde is geformuleerd.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op grond van artikel 19, derde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. Voor zover verweerder klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof heeft afgewezen omdat het verzochte verlof te vroeg zou zijn, nu klager pas op 3 september 2023 in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.), overweegt de beroepscommissie dat in de Regeling het verlenen van kortdurend re-integratieverlof in deze fase van klagers detentie mogelijk is gemaakt. Dit kan de afwijzing van klagers verzoek dan ook niet dragen.

Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Penitentiaire beginselenwet) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Anders dan verweerder lijkt te stellen, staat dit middel er op zichzelf niet aan in de weg dat klager in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn familie tijdens een (kortdurend) re-integratieverlof bezoekt. De afwijzing van klagers verzoek kan niet worden gerechtvaardigd met de reden dat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten. 

Het feit dat een kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit wordt verleend, brengt niet met zich dat het kortdurend re-integratieverlof als zodanig absoluut noodzakelijk behoeft te zijn. Iedere vorm van re-integratieverlof moet – anders dan het incidenteel verlof –  worden gezien in de sleutel van het re-integratietraject van de gedetineerde. Voor zover klager wordt tegengeworpen dat niet wordt onderbouwd wat het verlenen van kortdurend re-integratieverlof kan bijdragen dan wel veranderen aan het feit dat zijn dochter moeite heeft met klagers detentie, geldt dan ook dat dit de afwijzing op zichzelf niet kan dragen.

Voor zover door verweerder wordt gewezen op een nog openstaande strafzaak, waardoor de einddatum van klagers detentie mogelijkerwijs nog verschuift, overweegt de beroepscommissie als volgt. Vaststaat dat sprake is van een openstaande strafzaak. Dit kan meewegen bij de afwijzing van een verzoek. Een lopend hoger beroep brengt altijd onzekerheid met zich. Daarom is van belang:

-    of bekend is wanneer het hoger beroep inhoudelijk wordt behandeld;

-    of de uitspraak in het hoger beroep redelijkerwijs vóór de (fictieve) einddatum van

     klagers detentie kan worden verwacht;

-    of er redenen zijn om aan te nemen dat de straf in hoger beroep (significant) hoger zou

     kunnen uitvallen.

De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken blijkt dat de openstaande zaak zich nog in de beginfase bevindt en dat nog geen zittingsdatum bekend is. Informatie over een eventueel hoger uit te kunnen vallen straf ontbreekt ook. Bij deze stand van zaken gaat de beroepscommissie ervan uit dat klager in vrijheid zal worden gesteld op de fictieve einddatum van zijn detentie.

Voor zover klager verzoekt om hem kortdurend re-integratieverlof te verlenen onder de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht, in plaats van onder begeleiding van DV&O, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de risicoscreener van 3 februari 2022 volgt dat klager bekend is met rapporten en disciplinaire straffen in de inrichting. Op 28 oktober 2021 heeft klager voor het laatst een disciplinaire straf opgelegd gekregen, vanwege het afplakken van zijn celluik. Klager vertoont opruiend gedrag, waarbij de veiligheid en rust van het personeel in het geding komt. Het MDO heeft bij vrijlating, zonder enige vorm van begeleiding, matige zorgen voor geweld, gelet op klagers geweldsverleden.

Daarentegen volgt uit het vrijhedenadvies van 8 februari 2022 dat de reclassering op 30 november 2021 de risico’s op recidive, letselschade en op het zich onttrekken aan de voorwaarden heeft ingeschat als laag. De reclassering geeft aan dat met het gecontroleerd en gefaseerd terug laten keren van klager in onder meer zijn gezin de beschermende factoren zoals zijn partner en ouders worden versterkt. Ook blijkt uit mailcontact met de reclassering op 3 februari 2022 dat zij voorstellen om klager verlof te verlenen onder elektronisch toezicht, daar zij klager waarschijnlijk gaat begeleiden tijdens een deelname aan een penitentiair programma of tijdens zijn v.i. en dat er veel baat bij is als zijn sociaal netwerk nog intact is. Uit de stukken volgt voorts dat klagers voorlopige hechtenis tot drie keer toe geschorst is.

Verweerder heeft voorgaande niet, althans niet kenbaar, meegewogen in de bestreden beslissing ten aanzien van het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Het is hierdoor niet bekend of de door verweerder geschetste risico’s ook kunnen worden ondervangen door het verlof onder elektronische controle te laten plaatsvinden, terwijl dit, zoals klager betoogt, wel tot de mogelijkheden behoort, mede gelet op de door de reclassering ingeschatte risico’s.

Gezien het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 27 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven