Nummer 21/24610/GV
Betreft [klager]
Datum 28 juni 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 december 2021 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager vraagt een langdurend re-integratieverlof aan met als re-integratiedoel het regelen van zakelijke aspecten om dadelijk inkomen te kunnen ontvangen op een bankrekening en op het
gebied van sociaal netwerk, te weten het versterken van de band met zijn ouders. In het licht van de kamerstukken die een toelichting geven op de vraag waar een langdurend re-integratieverlof voor bedoeld is, is de afwijzing van de verlofaanvraag bijzonder. Het langdurend re-integratieverlof is namelijk ook bedoeld voor bezoek aan het gezin. De ontmoeting buiten de inrichting in de familiale sfeer heeft een ontzettende meerwaarde voor de re-integratie van een gedetineerde. Dat een dergelijk re-integratiedoel nu zo gemakkelijk van tafel wordt geveegd, laat duidelijk blijken dat verweerder zich niet kan verplaatsen in klager. Daarnaast blijft het opmerkelijk dat een gedetineerde wordt tegengeworpen dat er nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de persoon zelf. Klager heeft zijn bereidheid hierin getoond, maar het onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden.
Dat er geen noodzaak zou zijn om een bankrekening aan te vragen is onbegrijpelijk, gelet op het feit dat klager volgend jaar in een Beperkt Beveiligde Afdeling geplaatst kan worden of kan deelnemen aan een penitentiair programma. Het is noodzakelijk dat klagers bankzaken voor die tijd zijn geregeld.
Voor wat betreft het negatieve advies van de politie, kan klager melden dat de familie van het slachtoffer niet woonachtig is in de wijk waar het delict is gepleegd.
Standpunt van verweerder
De verlofaanvraag is afgewezen, omdat de risico’s op letselschade en recidive niet kunnen worden ingeschat en er verdiepingsdiagnostiek is vereist, voordat kan worden overgegaan tot het verlenen van vrijheden. Daarnaast is de noodzaak van het langdurend re-integratieverlof niet aangetoond in het licht van klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Daarbij speelt mee dat klagers bezoek mogelijk maatschappelijke onrust teweeg zal brengen in de wijk waarin klagers ouders wonen, waar klager zijn verlof wil doorbrengen. Het Openbaar Ministerie, de politie en de vrijhedencommissie hebben negatief geadviseerd.
3. De beoordeling
Klager is sinds 14 februari 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar en vier maanden met aftrek, wegens doodslag op zijn echtgenote en het verbergen van haar lichaam. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 14 mei 2023.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan.
In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet is – voor zover hier relevant – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:
- de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;
- de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt;
- de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;
- de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.
In artikel 20 van de Regeling is in het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor het langdurend re-integratieverlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij daarvan heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan).
De beoordeling
Klager heeft verzocht om langdurend re-integratieverlof, zodat hij zijn ouders kon bezoeken en bankzaken kon regelen.
De beroepscommissie constateert dat klager op grond van het bepaalde in artikel 20, vierde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof. De beroepscommissie stelt voorop dat inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze het verzochte langdurend re-integratieverlof bijdraagt of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn re-integratiedoelen concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn langs welke weg wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken. Het voorgaande is ook van betekenis voor de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn verzoek om re-integratieverlof.
De drie re-integratiedoelen die in klagers D&R-plan staan, zijn het vinden van een woning, het volgen van trainingen en deelname aan de arbeid. Het contact onderhouden met zijn familie, is niet te herleiden naar een re-integratiedoel dat in klagers D&R-plan is vastgelegd. Daarin staan geen doelen op het gebied van klagers sociale netwerk. Dit geldt ook voor het regelen van bankzaken. Voornoemde re-integratiedoelen zien hier niet direct op en dit is ook niet in het D&R-plan als actie opgenomen om een re-integratiedoel te bereiken.
Gelet op het voorgaande voldoet klagers verlofaanvraag thans niet aan artikel 15 van de Regeling. De bestreden beslissing is daarom juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter