Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23810/GA, 29 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23810/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    29 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    de beslissing van 25 maart 2021 hem niet te promoveren naar het plusprogramma (VU 2021/447);
b.    een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege opruiend gedrag en het uitschelden van personeel, ingaande op 14 april 2021 (VU 2021/501);
c.    de wijze van verzending van zijn poststukken (VU 2021/511).
 
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 5 oktober 2021 beklag a. en b. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag c. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
Klager heeft gedurende zes weken geen rapport ontvangen. Hij heeft tijdens deze periode gewenst gedrag vertoond. De enkele omstandigheid dat dit niet is opgenomen in een rapport, kan er niet toe leiden dat deze periode niet wordt meegenomen in de beoordeling. Het is onjuist dat klager pas sinds het gesprek van 11 maart 2021 gewenst gedrag is gaan vertonen. Dit gewenste gedrag was immers reeds aanwezig, maar doordat de PI zes weken geen rapport heeft opgesteld lijkt het alsof zij de indruk wil wekken dat klager geen of minder gewenst gedrag heeft vertoond over deze periode.

Beklag b.
Het rapport van de medewerker is onjuist. Klager heeft de genoemde beledigende woorden niet gebruikt.

Beklag c.
Het beklag ziet niet op de vraag of de poststukken daadwerkelijk zijn aangenomen bij de Commissie van Toezicht (CvT), maar op de omstandigheden waaronder de verzending heeft plaatsgevonden. Klager heeft de poststukken aan een medegedetineerde gegeven, waarna een medewerker deze heeft meegenomen. Klager heeft de medewerker echter geen toestemming gegeven om de poststukken mee te nemen. De reden daarvoor is dat hij de medewerkers niet vertrouwt. 

Standpunt van de directeur
Beklag a.
Dat iemand geen rapport ontvangt, maakt niet dat er sprake is van gewenst gedrag. In de periode van zes weken heeft klager niet enkel gewenst gedrag laten zien. Pas na een gesprek tussen klager, het afdelingshoofd, zijn mentor en een weekcommissaris op 11 maart 2021 was er een vooruitgang te zien in zijn gedrag. Dat was de reden om aan klager nog een periode van twee weken toe te kennen om dit gedrag voort te zetten. Volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) dient hij zes weken gewenst gedrag te laten zien om te kunnen promoveren. Op het moment van het multidisciplinair overleg op 25 maart 2021, was dit wat betreft het onderdeel ‘houden aan huisregels en afspraken’ nog niet het geval. De gedragsverandering vond immers pas na het gesprek van 11 maart 2021 plaats. Nu klager pas twee weken op dit onderdeel gewenst gedag heeft laten zien, is het niet onredelijk of onbillijk om dit gedrag iets langer te monitoren, in casu twee weken.

Beklag b.
Klager vertoonde onaanvaardbaar gedrag. Het personeel maakt het schriftelijk verslag naar waarheid op en na het horen was er geen reden om te twijfelen aan het schriftelijk verslag. Klager heeft tijdens het horen toegegeven dat hij uit frustratie het personeel heeft uitgescholden. Hij stelt dat hij slechts wilde adviseren. Als hij enkel had willen adviseren, had hij de opdracht van het personeel gelijk op dienen te volgen toen hem gevraagd werd om zich er niet mee te bemoeien en weg te gaan. Dit heeft hij niet gedaan en hij is doorgegaan met het vertoonde opruiende gedrag. Nadat klager was ingesloten, heeft hij zijn gedrag voortgezet door te schelden en tegen de deur te trappen.

Beklag c.
Het geen vertrouwen hebben in het personeel is geen beklagwaardige beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire Beginselenwet. Gedetineerden kunnen post afgeven bij het personeel, maar ook in een brievenbus binnen de unit deponeren. Aan het einde van de dag is het altijd het personeel dat de aan hen afgegeven post en de in de brievenbus gedeponeerde post naar de postkamer brengt. Ten aanzien van de beklagformulieren heeft de CvT aangegeven dat de klachten die klager rondom de in zijn klaagschrift genoemde datum heeft vermeld, zijn ontvangen. 

3. De beoordeling
Beklag a.
Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling komt een gedetineerde voor promotie in aanmerking, indien hij gedurende zes weken na aanvang in detentie het in de categorie “re integratie/resocialisatie” en het in de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze Regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien. Bij de beslissing over een promotieverzoek dient de directeur een belangenafweging te maken. Daarbij dient de directeur het ongewenste gedrag af te zetten tegen het gewenste gedrag. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ongewenste gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re integratie, dient te leiden tot afwijzing van het promotieverzoek. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, kenbaar en inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

De beroepscommissie is van oordeel dat er geen sprake is van een kenbare en inzichtelijke belangenafweging bij de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om te promoveren naar het plusprogramma. In de schriftelijke beslissing is louter gewenst gedrag omschreven. Volgens de directeur heeft klager de laatste periode goed gedrag laten zien, maar niet de volle zes weken. Welk ongewenst gedrag klager in die zes weken dan heeft laten zien is – ook in beklag en beroep – in het geheel niet toegelicht. Uit de stukken blijkt niet welk ongewenst gedrag klager voor 11 maart 2021 liet zien op het gebied van het ‘houden aan huisregels en afspraken’. De beslissing is hiermee onvoldoende gemotiveerd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur – bij deze stand van zaken – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

Beklag b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag c.
Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, ziet de klacht op de wijze van verzending van klagers postukken, doordat deze zijn meegenomen door een medewerker die hij niet vertrouwt. Toch kan hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b. naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Er is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een beklagwaardige beslissing, omdat de klacht is gericht tegen puur feitelijk handelen van de medewerker. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. 
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.


Deze uitspraak is op 29 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven