Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23566/GV, 13 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/23566/GV    

Betreft [klager]

Datum 13 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 september 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is onbevoegd genomen. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), beslist de selectiefunctionaris, tenzij de selectiefunctionaris daarbij wil afwijken van het advies van de directeur. In dat geval beslissen de directeur van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) en de directeur van de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring (GW/VB) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid tezamen namens de minister. Er was een positief advies van de directeur van de inrichting. In dit advies wordt geen enkele reden genoemd die kan leiden tot een negatief advies en er wordt juist benadrukt dat de verlofaanvraag aansluit bij de door klager gestelde re-integratiedoelen. In dit advies worden de risico’s bij het verlenen van het verlof als laag ingeschat. Verweerder heeft van dit advies willen afwijken en heeft om die reden contact opgenomen met de inrichting, wat heeft geleid tot een ander advies. Verweerder heeft niet juist gehandeld.

Klager heeft in het kader van herstel van familiecontacten en re-integratie in zijn gezin verzocht om kortdurend re-integratieverlof. Dit verlofdoel is opgenomen in klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Nu klager in de laatste fase van zijn detentie zit, is het van belang dat de contacten met zijn partner en dochter worden hersteld, zodat hij kan werken aan zijn re-integratie binnen het gezin als voorbereiding op zijn terugkeer in de samenleving. Dat klager veel waarde hecht aan zijn vaderrol en gezinsherstel volgt uit zijn verzoek om op de vadervleugel in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen te worden geplaatst. Klager heeft het verlofverzoek gekoppeld aan de verjaardag van zijn dochter. Dat onduidelijk zou zijn op welke wijze het bijwonen van de verjaardag van zijn dochter zou bijdragen aan de gestelde re-integratiedoelen en daarmee aan recidivevermindering, kan niet worden gevolgd. Dat een noodzaak ontbreekt voor het re-integratieverlof is niet (objectief) onderbouwd.

De aspecten uit artikel 15, tweede lid, van de Regeling zijn door verweerder onvoldoende betrokken in de besluitvorming, terwijl klager zijn geschiktheid tot terugkeer in de samenleving heeft doen blijken door zijn gedrag gedurende zijn detentie, er mogelijkheden waren om eventuele risico’s verbonden aan het verlof te beperken en te beheersen en klager een betalingsregeling met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft lopen voor het betalen van de vordering van de benadeelde partij in de strafzaak. Klager is gemotiveerd om zich voor te bereiden op zijn (mogelijke) detentiefasering en zijn terugkeer in de samenleving.

Uit het (penitentiair) dossier van klager volgt daarnaast dat hij voldoet aan het percentage goed gedrag voor het verlenen van het gevraagde verlof. Klager verblijft al sinds 28 maart 2014 in detentie en aan hem zijn sindsdien zeven disciplinaire straffen opgelegd, waarvan één straf door de beklagcommissie is vernietigd. Ook heeft klager, op een kortdurende degradatie na, sinds zijn plaatsing in het gevangenisregime steeds in het plusprogramma verbleven en wordt veelal positief gedrag beschreven.

Verweerder vindt het noodzakelijk dat er eerst grondig onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het verlenen van vrijheden en in hoeverre deze risico’s beperkt kunnen worden. Dat klager een ontkennende houding heeft ten opzichte van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, maakt niet dat het onmogelijk is dat risico’s worden ingeschat of met voorwaarden worden beheerst. Uit de stukken volgt dat het Openbaar Ministerie (OM), de politie, het multidisciplinair overleg en op enig moment ook de vrijhedencommissie de risico’s als laag en beheersbaar hebben ingeschat. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Hij wordt in staat geacht zich aan voorwaarden en afspraken te houden.

Voorts blijkt uit de stukken niet, en betwist klager ook, dat er nog sprake zou zijn van spanningen in de samenleving als gevolg van het handelen van klager. Zijn strafzaak stond in de periode rondom de verlofaanvraag niet in de aandacht van de media. Klager heeft verlof gevraagd buiten de plek waar het strafbare feit zich heeft afgespeeld zodat geen sprake zou kunnen zijn van een slachtofferconfrontatie of onrust. Klager betwist dat hij als veelpleger stond geregistreerd. Daarbij valt niet in te zien om welke reden dit na een detentie van ongeveer zeven jaar relevant wordt geacht door verweerder, temeer nu klager tijdens zijn detentie geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.

Verweerder stelt vast dat er vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis [provincie] aandacht is voor een mogelijke terugkeer van klager en daarbij ingeschatte spanningen/risico’s in de samenleving. Uit de bestreden beslissing volgt niet dat verweerder hierover bij de inrichting of het Zorg- en Veiligheidshuis navraag heeft gedaan. Op 30 september 2021 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen Reclassering Nederland, de gemeente [plaats], het OM en het Zorg- en Veiligheidshuis [provincie] over de re-integratie van klager. Uit het verslag van dit gesprek volgt hoe positief de betrokken organisaties aankijken tegen klagers re-integratie en welke mogelijkheden zij zien, mede gelet op de strafzaak/het slachtoffer. Een medewerker van het Zorg- en Veiligheidshuis heeft voorts contact gezocht met verweerder naar aanleiding van de afwijzende beslissing en heeft de positieve visie en mogelijkheden omtrent de re-integratie van klager met verweerder gedeeld.

Klager verzoekt aan hem een tegemoetkoming toe te kennen van €30,-.

Standpunt van verweerder

Klager ontkent de ernstige feiten waarvoor hij is veroordeeld, waardoor een inschatting van het risico op recidive wordt bemoeilijkt. Als gevolg van het handelen van klager is sprake van spanningen in de samenleving. De strafzaak van klager staat/stond in de aandacht van de media. Daarnaast stond klager voor zijn detentie geregistreerd als veelpleger. Vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis [provincie] is aandacht voor een mogelijke terugkeer van klager en de daarbij ingeschatte spanningen/risico’s.

Gelet op deze feiten en omstandigheden is het thans onverantwoord om aan klager vrijheden te verlenen. Het is noodzakelijk dat eerst grondig onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het verlenen van vrijheden en in hoeverre de mogelijke risico’s beperkt kunnen worden door het inzetten van interventies. Het maatschappelijk belang weegt thans zwaarder dan klagers persoonlijk belang bij kortdurend re-integratieverlof.

Voorts is het kortdurend re-integratieverlof bestemd voor in het D&R-plan vastgelegde re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Nu klager in de inrichting familiebezoek kan ontvangen en kan meedoen aan ouder-kinddagen, ontbreekt de noodzaak tot het verlenen van kortdurend re-integratieverlof.

3. De beoordeling

Klager is sinds 28 maart 2014 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijftien jaar en twee maanden met aftrek, wegens medeplegen van poging tot moord, medeplegen van poging tot doodslag en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 maart 2024.

Beslissingsbevoegdheid

Sinds 1 juli 2021 is in artikel 18 van de Regeling, naast de selectiefunctionaris en de inrichtingsdirecteur, aan de directeuren van DIZ en de divisie GW/VB van de DJI de gezamenlijke bevoegdheid toegekend om namens de minister te beslissen op verzoeken om kortdurend en langdurend re-integratieverlof. Dat is, kort gezegd, in de gevallen waarin het advies en de voorgenomen beslissing over verlofverlening aan de betreffende gedetineerde van elkaar verschillen.

In het onderhavige geval heeft de directeur van de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen in eerste instantie positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Naar aanleiding van contact met verweerder heeft de directeur dit advies op 23 september 2021 herzien. Dit overleg en de herziening van het advies vonden plaats nog voordat op klagers verzoek was beslist en voordat hij beroep had ingesteld. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in dit geval geen sprake van een onbevoegd genomen beslissing door verweerder.

Inhoudelijk

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling is bepaald dat de re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De beoordeling

Klager heeft verzocht om tweemaal kortdurend re-integratieverlof om de verjaardag van zijn dochter te kunnen vieren.

De beroepscommissie constateert dat klager op grond van artikel 19, derde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. Het door hem aangedragen verlofdoel betreft een re-integratieactiviteit en uit het D&R-plan van klager en het bijgevoegde advies van de vrijhedencommissie van 21 september 2021 kan worden opgemaakt dat het verlofdoel tevens ziet op een van de re-integratiedoelen die zijn opgenomen in klagers D&R-plan. Dit maakt dat zij de conclusie van verweerder, dat een bezoek aan klagers dochter en zijn partner op dit moment niet bijdraagt aan zijn re-integratie, niet kan onderschrijven.

Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Penitentiaire beginselenwet) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Dit middel staat er op zichzelf niet aan in de weg dat klager – anders dan verweerder lijkt te stellen – in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn dochter en partner bezoekt tijdens een verlof. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de afwijzing van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is gerechtvaardigd, om de enkele reden dat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten.

Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is verder afgewezen, omdat eerst grondig onderzoek zou moeten worden gedaan naar de risico’s bij het verlenen van vrijheden, vanwege de aard en ernst van de gepleegde delicten, klagers status als veelpleger, de zorg vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis [provincie] en de ontkenning van de gepleegde delicten. Een inschatting van de daarmee gemoeide risico’s ontbreekt en niet kon worden vastgesteld of klager voldeed aan de norm om voor verlof in aanmerking te komen. In beroep geeft verweerder tevens aan dat als gevolg van het handelen van klager spanningen in de samenleving zijn ontstaan en dat zijn strafzaak in de aandacht staat/stond van de media.

De beroepscommissie merkt op dat klager veroordeeld is voor zeer ernstige delicten, die hij kennelijk ontkent te hebben gepleegd. Klager zit al lange tijd in detentie en heeft nog niet eerder vrijheden genoten. Het feit dat een gedetineerde het delict ontkent kan, volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, echter niet zonder meer in de weg staan aan het verlenen van verlof. Dat geldt ook voor gedetineerden die voor ernstige delicten zijn veroordeeld, zoals klager. Te allen tijde dient er een zorgvuldige belangenafweging plaats te vinden.

In het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor kortdurend re-integratieverlof. Gedetineerden die ten minste 60% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, voldoen aan die norm. Uit de door de raadsvrouw overgelegde ‘rekentool gedrag hele detentie’ blijkt dat klager op 30 november 2021 (na de bestreden beslissing) 94% scoorde. Uit het overzicht kan worden afgeleid dat klager reeds op 29 oktober 2020 weer gepromoveerd is en nadien geen sprake meer is geweest van degradatie. De laatst opgelegde disciplinaire straf dateert van 11 december 2020. Tijdens zijn verblijf in de huidige PI (sinds 29 april 2021) is geen sprake geweest van straffen en maatregelen.

Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, mits het verlof één dag duurt, het verlof zich niet afspeelt in [plaats] en het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) geen bezwaar heeft tegen het verlenen van het verlof en voorwaarden die door het GRIP wenselijk worden geacht worden toegepast. Het GRIP heeft desgevraagd echter laten weten dat zij geen voorwaarden opleggen. De politie heeft te kennen gegeven geen bezwaren te zien bij verblijf van klager op de aangegeven datum en het verlofadres.

Door de raadsvrouw is een gespreksverslag van 30 september 2021 overgelegd. Bij dit gesprek waren Reclassering Nederland, de gemeente [plaats], het OM en het Zorg- en Veiligheidshuis [provincie] aanwezig. Uit dit verslag volgt dat uit contact met de politie blijkt dat er (nog steeds) geen signalen zijn van onrust/spanningen die te maken zouden hebben met een eventuele terugkeer van klager. Klager geeft zelf al geruime tijd aan dat hij geen problemen meer wil (veroorzaken) en stelt zich conflictvermijdend op. Hij zet zich volledig in voor re-integratie en gezinshereniging, waarvoor hij ook is overgeplaatst naar een PI in Groningen. Er worden bij hem dan ook geen risico’s gezien ten aanzien van een (eventuele) terugkeer. Tevens is kort aan bod gekomen dat een verlofaanvraag van klager is afgewezen, ondanks positieve advisering van alle partijen.

Voor zover in de bestreden beslissing door verweerder is opgemerkt dat er sprake is van zorgen vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis [provincie], berust dat op een onjuiste interpretatie van de door de inrichting aangeleverde informatie aan verweerder, zo volgt uit een door klager overgelegde e-mail van een medewerker van het Zorg- en Veiligheidshuis.

Mede gezien het voorgaande kan niet goed worden nagevolgd waarom het ontbreken van een (recente) inschatting van de risico’s, wat in dezen niet op het conto van klager lijkt te kunnen worden geschreven, in combinatie met de spanningen die in de samenleving zouden kunnen ontstaan bij het verlenen van het verlof, kennelijk in het nadeel van klager de doorslag heeft gegeven.

Tot slot merkt de beroepscommissie op dat uit het vrijhedenadvies volgt dat er kennelijk op 11 november 2020 een reclasseringsadvies is verschenen ten aanzien van klager. Het is de beroepscommissie echter onbekend wat hieruit volgt en in hoeverre en op welke wijze deze informatie door verweerder betrokken is bij het nemen van de bestreden beslissing.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu de verjaardag van klagers dochter reeds heeft plaatsgevonden, zal de beroepscommissie volstaan met deze gegrondverklaring en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 13 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven