Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21505/GA, 22 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/21505/GA

Betreft [klager]

Datum 22 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen de te late vaststelling van het verblijfsplan.

De beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet heeft op 19 mei 2021 het beklag ongegrond verklaard (Ho-2021-41). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. O.J. Much, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft op 12 april 2022 bij de directeur nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 15 april 2022 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld op de reactie van de directeur te reageren. Op 28 april 2022 is een reactie van de raadsman ontvangen, die aan de directeur is toegezonden.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de uitspraak van de beklagcommissie staat dat klager op 4 december 2020 is binnengekomen in de inrichting en dat op 28 december 2020 het verblijfsplan aan klager zou zijn voorgelegd. Deze data zijn onjuist. Klager heeft een document overgelegd waarin staat dat hij sinds 9 september 2020 was gedetineerd in de locatie Hoogvliet. Het verblijfsplan is op 28 januari 2021 aan klager overhandigd door de casemanager. Dat is te laat.

De verwijzing van de beklagcommissie naar RSJ 4 april 2007, 06/2884/GA is niet in lijn met klagers klacht over de te late opmaak van het verblijfsplan.

Wat er in de beoordeling over de Risc-analyse is geschreven, klopt niet. Klager weet dat hij de analyse niet mag veranderen. Daarom is klager de gelegenheid gegeven om een eigen motivatie te geven die door de vervangend casemanager aan het verblijfsplan is bijgevoegd.

Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen speelt niet de enkele omstandigheid dat het verblijfsplan niet door klager is ondertekend, omdat hij het niet eens zou zijn met de inhoud. Uit de aanvullende stukken van de directeur volgt dat het verblijfsplan te laat is opgesteld, te laat ter ondertekening aan klager is aangeboden en het vervolgens te lang heeft geduurd voordat gevolg is gegeven aan de verdere uitwerking en uitvoering van het verblijfsplan. Er valt begrip op te brengen voor vertraging door het coronavirus, maar gevolgen daarvan kunnen niet voor rekening van klager komen. Zeker niet nu hij volledig bereid was mee te werken met behandeling in het kader van de aan hem opgelegde maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) en het bij de executie van die maatregel van cruciaal belang is dat gedetineerden zonder vertraging in de gelegenheid dienen te worden gesteld zich te laten behandelen in het kader van hun resocialisatie, waardoor zij zo spoedig en effectief mogelijk kunnen terugkeren in de samenleving.

Klager verzoekt om zijn standpunt ter zitting mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur

Klager is op 9 september 2020 met het ISD-traject gestart binnen de inrichting. De intake bij de psycholoog was op 12 oktober 2020 en de intake bij de psychiater op 23 november 2020. Het trajectbepalingsoverleg voor de trajectbepaling was op 7 december 2020. Op 28 januari 2021 is er een zorgindicatie afgegeven voor de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Fivoor te Poortugal. Klager is op 8 juni 2021 extramuraal geplaatst in de FPA Fivoor. Hij is op 17 november 2021 teruggeplaatst in de locatie Hoogvliet.

Het verblijfsplan is op 2 november 2020 opgesteld, maar door de coronaperikelen – waardoor er minder personeel aanwezig was in de inrichting – heeft klager deze op 28 december 2021 getekend. Klagers casemanager is in begin december 2020 (met meerdere collega casemanagers) getroffen door het coronavirus. In die periode draaide de hele ISD op één casemanager, die voorzichtigheidshalve ook vanuit huis opereerde.

Op 28 januari 2021 is een zorgindicatie afgegeven. Daaruit valt op te merken dat het plan weliswaar niet binnen de gestelde termijn van drie maanden is getekend door klager, maar dat zijn traject niet stil heeft gestaan. De benodigde stappen door de psycholoog, de psychiater en het trajectbepalingsoverleg hebben wel voortgang gehad.

De casemanager vraagt zich af wat er volgens klager onzorgvuldig is ingevuld in zijn verblijfsplan en waarom hij dat na één jaar en drie maanden nog niet met zijn casemanager besproken heeft.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

In beroep is de inhoud van het verblijfsplan – dat overigens niet is overgelegd – niet aan de orde, maar slechts de volgens klager te late vaststelling van het verblijfsplan.

In het ten tijde van het beklag geldende artikel 18a (thans artikel 18c), eerste lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) is bepaald dat de directeur zorg draagt dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting voor stelselmatige daders, zo veel mogelijk in overleg met hem, een verblijfsplan wordt vastgesteld.

Klager is op 9 september 2020 binnengekomen in de locatie Hoogvliet. Volgens de directeur is het verblijfsplan op 2 november 2020 opgesteld en heeft klager op 28 december 2020 het verblijfsplan ondertekend. In het klaagschrift heeft klager ook geschreven dat in december twee casemanagers naar hem toekwamen om het verblijfsplan te tekenen.

Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de status was van het volgens de directeur op 2 november 2020 opgestelde verblijfsplan en of daaraan al uitvoering werd gegeven. Daarom gaat de beroepscommissie er – bij deze stand van zaken – van uit dat het verblijfsplan op 28 december 2020 bij klager bekend werd en op dat moment als vastgesteld kan worden beschouwd. Daarmee is er sprake van een overschrijding van de termijn van artikel 18a, eerste lid, van de Pbw met ruim 2,5 maand. De door de directeur aangevoerde omstandigheden geven onvoldoende blijk dat hij desondanks wel aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen voor zover in beroep aan de orde en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.

Deze uitspraak is op 22 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven