Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27686/SGA, 10 juni 2022, schorsing
Uitspraakdatum:10-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/27686/SGA   

Betreft [verzoeker]

Datum 10 juni 2022

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft beslist dat er geen maandelijkse toets meer zal plaatsvinden in het kader van de aan verzoeker opgelegde maatregelen vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).

Verzoekers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk IJ-2022-000861).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt aangevoerd dat de bestreden beslissing in strijd is met vaste jurisprudentie van de beroepscommissie en daardoor onredelijk en onbillijk is. De GVM-maatregelen vormen een evidente inbreuk op verzoekers persoonlijke levenssfeer, waardoor de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregelen altijd moet worden getoetst en gelet op de zwaarte van de maatregelen is een maandelijkse toetsing absoluut noodzakelijk.

Uit de inlichtingen van de directeur, en de bijgevoegde stukken, komt naar voren dat verzoeker al enkele maanden weigert met de directeur te spreken in het kader van de GVM-evaluaties. Middels een brief van 2 juni 2022 is aan verzoeker uitgelegd dat de aanpak rondom de maandelijkse GVM-evaluaties vorm zal worden gegeven conform de landelijke werkwijze. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie blijkt dat de directeur maandelijks een voor de gedetineerde voldoende inzichtelijke belangenafweging moet maken over de voortduring en noodzaak van de toezichtsmaatregelen. Gelet op de Penitentiaire beginselenwet en de circulaire GVM-beleid betekent dit niet dat de directeur een gedetineerde maandelijks moet horen en/of schriftelijk aan de gedetineerde kenbaar moet maken welke argumenten aan de belangenafweging ten grondslag hebben gelegen. De directeur dient slechts voldoende aannemelijk te maken dat een maandelijkse toetsing c.q. belangenafweging heeft plaatsgevonden. De bovengenoemde belangenafweging zal tweewekelijks in het lokale GVM-overleg worden gemaakt. Indien er nieuwe feiten en/of omstandigheden bekend zijn die met zich meebrengen dat de aan verzoeker opgelegde toezichtsmaatregelen op- of afgeschaald kunnen worden, dan zal dit mondeling en schriftelijk aan verzoeker kenbaar worden gemaakt.

De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat gedetineerden aan wie toezichtsmaatregelen zijn opgelegd in verband met hun plaatsing en status op de GVM-lijst moeten worden gehoord voorafgaand aan de door de directeur maandelijks te toetsen noodzaak van de voortduring van die maatregelen en de belangenafweging die de directeur daartoe dient te maken (zie bijvoorbeeld RSJ 29 november 2021, R-20/8660/GA en 21/20973/GA, en RSJ 23 oktober 2020, R-20/5995/GA). Het is de voorzitter niet gebleken dat een dergelijke hoorplicht is gewaarborgd in de nieuwe werkwijze met betrekking tot de periodieke toetsing van de GVM-maatregelen, nu – zo blijkt uit de stukken – verzoeker slechts zal worden geïnformeerd over wijzigingen in de aan hem opgelegde GVM-maatregelen indien er nieuwe feiten en/of omstandigheden bekend zijn die daartoe nopen. De directeur kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen deugdelijke belangafweging – zoals hierboven omschreven –  maken, wanneer verzoeker zijn standpunt over de aan hem opgelegde GVM-maatregelen en het laten voortduren daarvan niet naar voren kan brengen.

Nu in de nieuwe werkwijze niet is gewaarborgd dat verzoeker wordt gehoord voorafgaand aan de door de directeur te maken periodieke belangenafweging, acht de voorzitter deze zodanig onredelijk en onbillijk dat de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking komt. De voorzitter zal het verzoek dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 10 juni 2022 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven