Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26087/GV, 13 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/26087/GV  

Betreft [klaagster]

Datum 13 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 februari 2022 klaagsters verzoeken om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klaagsters raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster is mantelzorger voor haar zeer ernstig zieke moeder. Tijdens de detentie is in overleg met de casemanager en directie een verlofschema opgesteld waarmee klaagster zoveel mogelijk haar moeder kan bezoeken en verzorgen. Klaagster ervaart het als onredelijk en als een wel heel zware sanctie dat het enkele feit van haar recente degradatie naar het basisprogramma nu aan de uitvoering van dat verlofschema in de weg staat. Er heeft geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden.

In de Memorie van Toelichting bij de Wet straffen en beschermen is een hardheidsclausule geformuleerd: ‘(…) kan het kortdurend re-integratieverlof ook worden verleend aan personen die niet zijn gepromoveerd (…)’. Zonder nadere overweging van de toepasselijkheid daarvan, mist de bestreden beslissing een voldoende zorgvuldige voorbereiding en een voldoende dragende motivering.

Bovendien diende te worden overwogen of klaagster in aanmerking komt voor incidenteel verlof als alternatief. Het gaat immers om bezoek aan haar ernstig zieke moeder, voor wie zij de mantelzorger was. Onduidelijk is of verweerder ter zake van het verlenen van incidenteel verlof beslissingsbevoegd is of de directeur van de inrichting. Onder deze omstandigheden hoort dit wel bij de overwegingen van de bestreden beslissing. Voorts valt het, bij bevoegdheid van de directeur, onder de doorzendplicht van verweerder. Doorzenden lijkt niet te zijn gebeurd.

Nadrukkelijk wordt voorts gewezen op de inhoud van het advies van de medisch adviseur van 5 oktober 2021. De inhoud van dat advies ondersteunt de door klaagster gestelde onevenredigheid en onzorgvuldige voorbereiding van de bestreden beslissing, nu hierin melding wordt gemaakt van de terminale ziekte van klaagsters moeder en haar verlies van mobiliteit.

Klaagster verzoekt aan haar een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Op grond van artikel 16, aanhef en onder c., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) komt een gedetineerde niet in aanmerking voor re-integratieverlof indien hij is gedegradeerd naar het basisprogramma.

Op 7 februari 2022 is klaagster gedegradeerd naar het basisprogramma, omdat zij op 27 januari 2022 een derde heeft betaald om voor haar sigaretten buiten de inrichting te kopen en bij haar af te leveren. Daarnaast is klaagster op 28 januari 2022 positief getest op het gebruik van softdrugs.

Het voorgaande rechtvaardigt een afwijzing van klaagsters verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Er is geen sprake van zwaarwegende redenen om in dit geval kortdurend re-integratieverlof toe te kennen zonder dat klaagster aan de criteria voldoet.

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 22 mei 2021 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klaagsters detentie is momenteel bepaald op 19 november 2022.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid als ook van artikel 16 van de Regeling, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De bestreden beslissing

Klaagsters verzoek om kortdurend re-integratieverlof is afgewezen, omdat zij gedegradeerd is naar het basisprogramma.

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij het standpunt van de raadsman, dat verweerder tevens had dienen te beoordelen of klaagster in aanmerking kwam voor incidenteel verlof, niet kan volgen. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder een verzoek om verlof in beginsel dient te beoordelen op de manier zoals dat door de gedetineerde is geformuleerd. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat klaagster haar verzoek anders heeft bedoeld dan als een verzoek om kortdurend re-integratieverlof. De beroepscommissie ziet hierin dan ook geen aanleiding voor verweerder om het verzoek anders te beoordelen dan als een verzoek om kortdurend re-integratieverlof.

Uit de stukken volgt dat klaagster op 3 februari 2022 is gedegradeerd naar het basisprogramma. Aanleiding hiervoor was het door klaagster betalen van een derde om sigaretten voor haar te kopen en bij haar af te geven en een positieve test op het gebruik van softdrugs.

Op grond van artikel 16, onder c., van de Regeling komt, onverminderd het bepaalde in artikel 4 van de Regeling, een gedetineerde niet in aanmerking voor re-integratieverlof indien is gedegradeerd. Op grond van artikel 19, vierde lid, kan in afwijking van het bepaalde in artikel 16 een gedetineerde in geval van zwaarwegende redenen die zien op zijn re-integratie, in aanmerking komen voor kortdurend re-integratieverlof.

De beroepscommissie maakt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet straffen en beschermen (Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 3) en uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling (Stcrt. 2021, 28357) op dat, indien een gedetineerde op grond van het bepaalde in artikel 16 niet in aanmerking komt voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, dit verlof slechts kan worden verleend indien dit ziet op het regelen van praktische zaken die noodzakelijk zijn met het oog op de invrijheidstelling van de gedetineerde, zoals het verlengen van een paspoort, indien een bezoek aan het gemeentehuis hiervoor noodzakelijk is, of het tekenen van een huurcontract. Uit het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) blijkt voorts dat hiervan (in beginsel) pas sprake kan zijn in de laatste drie maanden van de detentie.

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klaagster heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om het contact met haar familie te herstellen, met name met haar moeder. Daarnaast wil zij kijken naar werk en stapsgewijs weer wennen aan de omgeving. De beroepscommissie stelt vast dat het beroep zich uitsluitend richt op het contact met klaagsters moeder.

De beroepscommissie is van oordeel dat het herstellen van het contact met klaagsters moeder niet valt onder het regelen van praktische zaken die noodzakelijk zijn met het oog op de invrijheidstelling van de gedetineerde, en daarmee niet valt onder zwaarwegende redenen die zien op haar re-integratie, en dat klaagster tevens niet voldoet aan de gestelde eis in het Beleidskader ten aanzien van haar strafrestant.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 13 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven