Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24241/GV, 13 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24241/GV

Betreft [klager]

Datum 13 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 november 2021 klagers verzoek om kortdurend re‑integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. F. Visser, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stuken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het herstellen en opbouwen van familiecontacten en de re-integratie in het gezin, worden aangemerkt als legitieme re-integratiedoelen. De wetgever heeft er, gelet op de tekst van de Memorie van Toelichting bij de Wet straffen en beschermen, niet voor gekozen om enkel langdurend re-integratieverlof aan te merken als instrument om het herstel van familiecontacten te bewerkstelligen.

Verweerder miskent dat het voor klager, binnen de mogelijkheden die de inrichting biedt, onmogelijk is om contact te hebben met zijn kind in de omgeving waarin zijn kind doorgaans verblijft en opgroeit. De logische volgende stap in het opbouwen van de vader-kindband en het toegroeien naar invrijheidstelling, is de omgang in de fysieke nabijheid van klagers kind. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, kan aan dit belang niet zomaar voorbij worden gegaan.

Bovendien is er in klagers geval sprake van een uitzonderingssituatie, omdat hij niet in aanmerking kan komen voor langdurend re-integratieverlof. Dat komt doordat de ingangsdatum van het penitentiair programma samenvalt met de eerst mogelijke datum waarop klager langdurend verlof zou kunnen genieten.

Dat klager op 13 april 2022 alsnog een positieve beslissing heeft ontvangen op een verlofaanvraag, maakt voornoemde niet anders. Klager had veel eerder met verlof gekund en had inmiddels in aanmerking kunnen komen voor een nieuw verlof.

Verzocht wordt (onder meer) aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Bij beslissing van 13 april 2022 is het verzoek van klager tot kortdurend re-integratieverlof opnieuw beoordeeld en conform zijn wens toegekend.

3. De beoordeling

Klagers situatie

Klager is sinds 30 november 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens het overtreden van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 30 mei 2023.

De ontvankelijkheid

De beroepscommissie kan verweerder niet volgen in het standpunt dat het (initiële) verzoek van klager op 13 april 2022 is toegekend. In die positieve beslissing staat namelijk dat verweerder op 13 april 2022 klagers verzoek tot kortdurend re-integratieverlof heeft ontvangen. De beroepscommissie maakt hieruit op dat dit een nieuw verzoek betrof, dat in deze zaak geen onderwerp van geschil is. Klager heeft dan ook belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de bestreden beslissing van 11 november 2021.

De beoordeling

In artikel 19, tweede en derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor kortdurend re-integratieverlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissing, op 11 november 2021, op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling niet in aanmerking kon komen voor kortdurend re-integratieverlof. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 30 mei 2023. Dat maakt dat klager pas vanaf 6 december 2021 in aanmerking kon komen voor kortdurend re-integratieverlof. Van zwaarwegende redenen, zoals bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de Regeling, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken. Daarvan is pas sprake wanneer een gedetineerde bijvoorbeeld een dagbehandeling nodig heeft bij een externe zorgverlener (Kamerstukken II 2018-19, 35 122, nr. 3, p. 18).

De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 13 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven