Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23677/GM, 30 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/23677/GM   

Betreft [Klager]

Datum 30 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet de juiste zorg en behandeling heeft gekregen voor de ziekte van Parkinson, alsmede dat diverse pijnklachten aan zijn been en voet niet tijdig serieus zijn genomen, waardoor klager met een longembolie moest worden opgenomen in het ziekenhuis.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de zitting van 26 april 2022 in de PI Vught. Verder is namens de inrichtingsarts, […], hoofd zorg, telefonisch gehoord.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft niet de juiste zorg en behandeling gekregen voor de ziekte van Parkinson. In het dossier bevinden zich brieven van een neuroloog waarin duidelijk wordt gemaakt dat de situatie van klager is verslechterd. Het advies is dat klager voldoende beweging moet krijgen. De oefeningen zouden gedaan kunnen worden bij Parkinsonnet, waar klager ook hulp zou krijgen van een fysiotherapeut. Klager heeft echter niet de mogelijkheid gekregen om voldoende te bewegen en hij is niet tijdig doorverwezen naar de fysiotherapeut. Pas op een later moment is hij gezien door de fysiotherapeut.

Tegen klager is gezegd dat hij tijdens de recreatie voldoende kan bewegen, maar klager wil tijdens de recreatie ook andere dingen doen, zoals koken. De beweging en zorg die hij wenst, dient als aanvulling gezien te worden op de basisrechten die hij heeft. Klager verblijft op een afdeling met een extra zorgvoorziening en dan moet goed gekeken worden wat klager nodig heeft. De casemanager zei dat het voor klager niet mogelijk is om meer bewegingsruimte te krijgen, omdat er een tekort aan personeel is. Personeelstekort kan echter geen reden zijn om klager niet voldoende te laten bewegen. Overplaatsing naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum is voor klager niet mogelijk, omdat hij daar niet voor in aanmerking komt.

Ook zijn de klachten wat betreft de longembolie niet serieus genomen. Klager kreeg krampen in zijn kuit en had ijskoude voeten. Dit heeft hij kenbaar gemaakt, waarop spierverslappers aan klager zijn verstrekt. Deze hadden geen effect volgens klager, maar dit is niet gecontroleerd door het personeel. Pas toen klager last kreeg van pijn op zijn borst, werden zijn klachten serieus genomen. Hij is hierop opgenomen in het ziekenhuis en daar bleek dat klager een longembolie had. Het propje dat eerder in zijn been zat, is doorgeschoten naar zijn longen. De longarts heeft in een brief, opgesteld kort na de longembolie, aangegeven dat de tromposebeen de oorzaak is van de longembolie.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager heeft verschillende klachten en is hiervoor bij de inrichtingsarts geweest. Zijn klachten worden serieus genomen. Er is steeds gekeken of er alarmsymptomen zijn en klager is veelvuldig besproken binnen het team. Er is ook geprobeerd afspraken te maken om klager te laten bewegen. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de mogelijkheden binnen de inrichting. Er zijn in dit verband problemen geweest met het personeel. Verschillende sportleraren waren een periode niet aan het werk. Verder is klager meerdere keren bij de fysiotherapeut geweest. Hij heeft meerdere adviezen gekregen over hoe hij voldoende kan bewegen, zowel binnen als buiten zijn cel. Daarnaast is ook altijd gekeken naar alternatieven voor de situatie dat klager niet de mogelijkheid heeft om te bewegen. Het is niet duidelijk of daarbij ook acht is geslagen op de brief van de neuroloog.

3. De beoordeling

Reikwijdte van het beroep

Op 20 mei 2021 heeft klager een klacht ingediend. In deze klacht is opgenomen dat klager niet de juiste zorg en behandeling krijgt voor zijn Parkinsonproblematiek. Op 1 september 2021 heeft zijn raadsvrouw aangegeven dat klager op 24 augustus 2021 (dus na het indienen van de eerste klacht) is opgenomen in het ziekenhuis, vanwege een longembolie. Zij heeft daarover op 31 augustus 2021 een aparte klacht ingediend. Op 5 oktober 2021 is er een bemiddelingsverslag uitgebracht.

De secretaris van de beroepscommissie heeft naar aanleiding van het bemiddelingsverslag de medisch adviseur de vraag gesteld of in het bemiddelingsverslag zowel is bemiddeld in de klacht van 20 mei 2021 als in die van 24 augustus 2021. Daarop is geantwoord dat in het bemiddelingsverslag (inderdaad) beide klachten zijn behandeld. De beroepscommissie zal om die reden beide klachten inhoudelijk behandelen.

Zorg Parkinsonproblematiek

Uit het dossier komt naar voren dat klager lijdt aan de ziekte van Parkinson en dat hij onder controle staat van een neuroloog. Uit de brief van 26 april 2021 van de neuroloog blijkt dat er sprake is van een toename van symptomen. De neuroloog adviseert dat klager dagelijks beweegt en dat fysiotherapie wordt gestart (als dat mogelijk is). Uit het medisch dossier volgt dat door de medische dienst meermalen is geprobeerd gevolg te geven aan het advies van de neuroloog. Klager is meerdere keren doorverwezen naar de fysiotherapeut. Ook is door de medische dienst contact opgenomen met de afdeling waar klager verblijft om aandacht te vragen voor het gegeven dat klager (meer) moet bewegen.

Uit het dossier blijkt echter niet dat de fysiotherapeut zich voldoende heeft ingespannen om klager te laten bewegen, maar dat klager diverse keren ‘enkel’ is gemasseerd door de fysiotherapeut. Dat is – in dit geval – niet voldoende, omdat het advies juist is om klager meer te laten bewegen. Dat klager oefeningen heeft meegekregen, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande moet het handelen van de fysiotherapeut dan ook worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-

De beroepscommissie merkt overigens ook op dat als klager niet voldoende de mogelijkheid krijgt om te bewegen binnen de afdeling, dit niet valt onder de zorgplicht van de inrichtingsarts. Het is aan de directeur om uitvoering te geven aan het advies van de medische dienst. Dat klager praktisch gezien niet voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om te mogen bewegen zoals in beroep wordt gesteld, bijvoorbeeld omdat sportleraren niet beschikbaar zijn, valt dus niet aan de medische dienst te wijten (vgl. RSJ 17 mei 2022, 21/23772/GM en 21/23831/GM).

Longembolie

Uit het dossier volgt dat klager op spreekuur bij de inrichtingsarts is geweest. Klager heeft zich gemeld met pijnklachten aan zijn borst. Verder heeft klager aangegeven dat hij pijn heeft bij het diep inademen en dat hij donkerrood bloed heeft gespuugd. Hierop heeft de inrichtingsarts klager verwezen naar het ziekenhuis voor nader onderzoek, omdat er een vermoeden zou zijn van een longembolie. De beroepscommissie overweegt dat de inrichtingsarts adequaat heeft gehandeld door klager direct door te verwijzen naar het ziekenhuis en dat er voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden. De veronderstelling van de raadsvrouw dat deze longembolie veroorzaakt zou zijn omdat klager niet tijdig zou zijn geholpen aan zijn klachten aan zijn kuit en voeten, waardoor het bloedpropje vanuit zijn been naar zijn longen zou zijn doorgeschoten, volgt de beroepscommissie niet. Hierbij slaat de beroepscommissie acht op het tijdsverloop tussen de klachten aan het been en het moment van de vaststelling van de longembolie en het gegeven dat de longembolie links in de bovenkwab van de longen is vastgesteld, terwijl klager in zijn rechterbeen klachten ervoer. Het handelen van de inrichtingsarts kan dan ook niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de zorg rondom klagers Parkinsonproblematiek. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is op 30 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven