Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/25068/GB, 7 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/25068/GB                            

Betreft [klager]

Datum 7 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de terroristenafdeling (TA) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 24 december 2021 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Levy, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De rechtbank heeft klager vrijgesproken van het enige terroristische misdrijf dat hem ten laste was gelegd. Het feit dat de uitspraak van de rechtbank nog niet onherroepelijk is, vormt geen uitzonderingsgrond voor uitplaatsing, zoals bedoeld in artikel 26a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).

Voor zover verweerder meent dat sprake is van de uitzonderingsgrond van artikel 26a, aanhef en onder c, van de Regeling, geldt dat dit geen steun vindt in de inrichtingsrapportages. Daarin staat immers dat er geen radicaal gedachtengoed of beïnvloeding van een dergelijke ideologie waarneembaar is. Er wordt slechts gesproken van een “onderbuikgevoel” ten aanzien van klagers gedrag. Dit gevoel is niet onderbouwd met feiten en omstandigheden. Het is onzorgvuldig om hier de beslissing op te baseren.

Klager heeft voorafgaand aan de Arabische Lente onderdeel uitgemaakt van het Syrische staatsleger. In dat kader heeft hij een militaire basistraining gevolgd. Die staat los van de huidige verdenking. Het is niet duidelijk waarom deze training wordt vermeld in het risico-taxatie-instrument VERA-2R.

Klager verzoekt het selectieadvies van het Openbaar Ministerie (OM) en de VERA-2R bij verweerder op te vragen. Ook wil hij inzage in zijn penitentiair dossier, dat hij al op 28 december 2021 bij de PI Vught heeft opgevraagd.

Standpunt van verweerder

Klagers raadsvrouw stelt terecht dat de beslissing ondeugdelijk is gemotiveerd. De beslissing is namelijk ten onrechte gestoeld op de uitzonderingsgrond van artikel 26a van de Regeling. Ook de vrijhedencommissie betoogt ten onrechte dat klager niet meer aan de plaatsingscriteria van artikel 20a van de Regeling voldoet, nu klager door de rechtbank is vrijgesproken van deelname en leidinggeven aan een terroristische organisatie. Klager wordt daar immers nog steeds van verdacht, nu het OM tegen die vrijspraak hoger beroep heeft ingesteld. Klager is hiervoor ook nog steeds voorlopig gehecht. Hij verblijft dus op grond van artikel 20a van de Regeling in de TA. Op grond daarvan zou klager slechts in een andere inrichting worden geplaatst, als uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) of het OM voortvloeit dat plaatsing in de TA niet is geïndiceerd. Daarvan is geen sprake.

Het OM-advies en de VERA-2R zijn bij de stukken gevoegd.

Hoewel de beslissing op onjuiste gronden is genomen, wordt verzocht de beslissing in stand te laten, op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en het beroep ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling

Inzage in klagers penitentiair dossier

Klagers raadsvrouw heeft namens klager aangegeven inzage te wensen in klagers penitentiair dossier. Deze wens is, anders dan het verzoek ten aanzien van het OM-advies en de VERA-2R, niet uitdrukkelijk gericht aan de beroepscommissie. Verweerder heeft het OM-advies en de VERA-2R in beroep overgelegd. Klagers raadsvrouw heeft, na ontvangst van deze stukken, te kennen gegeven te persisteren bij het beroep en niet (alsnog expliciet) verzocht om het penitentiair dossier. De stukken bevatten voor de beroepscommissie voldoende informatie om op het beroep te kunnen beslissen. De beroepscommissie laat de opmerking in het beroepschrift daarom voor wat die is.

Onjuiste motivering van de bestreden beslissing

Verweerder heeft in zijn reactie op het beroepschrift te kennen gegeven dat de bestreden beslissing ten onrechte is gebaseerd op artikel 26a van de Regeling en dat die op artikel 20a van de Regeling (had) moet(en) worden gebaseerd. Verweerder heeft verzocht artikel 6:22 van de Awb toe te passen, maar dat artikel is – op grond van artikel 1:6, aanhef en onder c, van de Awb – niet van toepassing op procedures als deze. Dat betekent echter nog niet dat het beroep gegrond moet worden verklaard. In deze procedure staan immers de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing centraal en niet primair de motivering daarvan. De beroepscommissie zal de beslissing om klager niet vanuit de TA in een reguliere gevangenis te plaatsen, dus toetsen aan de hand van wat daarover door beide partijen in de gehele procedure is aangevoerd.

Klagers situatie

Klager verblijft op dit moment in de TA van de PI Vught. Hij wil graag in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel worden geplaatst, omdat hij in eerste aanleg is vrijgesproken van het tenlastegelegde terroristische misdrijf.

De regelgeving

Op grond van artikel 20a van de Regeling kunnen in een TA gedetineerden worden geplaatst die:

a.         verdacht worden van een terroristisch misdrijf;

b.         al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; of

c.         voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden, daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting, tenzij uit informatie van het GRIP of het OM voortvloeit dat plaatsing in een TA niet is geïndiceerd.

Op grond van artikel 26a van de Regeling wordt een gedetineerde uit de TA geplaatst, als hij:

-           een derde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan; en

-           een strafrestant heeft van minimaal vier maanden en maximaal een jaar, tenzij:

-           er sprake is van een (dreigende) uitlevering;

-           er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting; of

-           er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de TA sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering, daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.

De overwegingen van de beroepscommissie

De rechtbank heeft klager vrijgesproken van het (enige) hem tenlastegelegde terroristische misdrijf. Uit de inlichtingen van verweerder blijkt dat het OM klager echter nog steeds verdenkt van het plegen van een terroristisch misdrijf. Het OM is in hoger beroep gegaan tegen de vrijspraak door de rechtbank en klager bevindt zich aldus in voorlopige hechtenis in verband met het tenlastegelegde feit. Daarmee voldoet klager tot op heden aan artikel 20a, aanhef en onder a, van de Regeling. Er is geen informatie van het GRIP of het OM bekend waaruit voortvloeit dat plaatsing in een TA desondanks niet is geïndiceerd. De (strekking van de) bestreden beslissing is daarom juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat, nu klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld, artikel 26a van de Regeling in het geheel (nog) niet op hem van toepassing is.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 7 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven