Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21622/GA, 25 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/21622/GA           

Betreft [klager]

Datum 25 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  (zo begrijpt de beroepscommissie) de cellulaire quarantaine van 10 tot en met 17 maart 2021 in verband met een groot aantal coronabesmettingen;

b.  het tijdens voornoemde periode een half uur per dag mogen luchten.

De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 19 mei 2021 beklag a. wegens vormverzuim gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €20,- en het beklag voor het overige ongegrond verklaard en beklag b. gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €70,- (ZS-ZO-2021-97). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad en […], juridisch medewerker van het JC Zaanstad gehoord op de zitting van 14 april 2022 in het JC Zaanstad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

Ter zitting heeft de directeur te kennen gegeven dat klagers detentiefasering is aangevangen en hij vanaf 22 maart 2022 niet langer in JC Zaanstad is gedetineerd. De beroepscommissie heeft een verslag van horen aan klager toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Een van de leden van de beroepscommissie, mr. C. Fetter, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting medegedeeld.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op de afdeling waar klager verbleef – Oost 200 – hebben zich op 6 en 7 maart 2021 twee gedetineerden gemeld met corona-gerelateerde klachten. Deze gedetineerden zijn getest en overgeplaatst naar de corona-afdeling. Op 10 maart 2021 bleken de uitslagen positief. Daarop is klagers afdeling in afdelingsquarantaine gegaan. Toen vervolgens tijdens de verlenging van de afdelingsquarantaine bleek dat gedetineerden van klagers afdeling in aanraking waren geweest met mogelijk besmette gedetineerden, is besloten om Oost 200 in cellulaire quarantaine te plaatsen. Daarmee is ook het dagprogramma opgeschort. Deze maatregel was noodzakelijk gelet op het grote aantal geconstateerde besmettingen. Hiertoe heeft de directeur samen met het coronateam, op advies van de arts van de medische dienst en in overleg met de GGD besloten om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, de orde en de veiligheid in de inrichting te handhaven, de gezondheid van de gedetineerden en het personeel te waarborgen en om een ongestoorde tenuitvoerlegging te waarborgen. De directeur is hiertoe overgegaan op grond van artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) jo. artikel 5, derde lid, van de Pbw. De directeur draagt - samen met de Minister - de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de gedetineerde gedurende de detentie (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 52).

Op 10 maart 2021 zijn de gedetineerden per brief geïnformeerd over deze noodmaatregel. Daarnaast zijn de gedetineerden op de hoogte gesteld - en gehouden - via informatie op de afdeling en de kabelkrant. Vanwege de vereiste spoed en het aantal gedetineerden op de afdeling was het niet mogelijk om hen daarover individueel te horen. Gelet op het voorgaande wordt verzocht het beklag onder a. in zoverre alsnog ongegrond te verklaren. 

Tevens is de aan klager toegekende tegemoetkoming te hoog, nu klager op 16 maart 2021 – nadat hij positief getest was op het coronavirus – naar een quarantaineafdeling is overgeplaatst en aldus niet acht maar zes dagen in cellulaire quarantaine heeft verbleven. Subsidiair verzoekt de directeur de tegemoetkoming te matigen tot €15,-.

Voorts was een afwijking van het recht op luchten gerechtvaardigd gelet op de uitzonderlijke situatie in de inrichting. In de eerste weken van maart 2021 (zo begrijpt de beroepscommissie) was er veel uitval onder het personeel vanwege corona(-gerelateerde klachten). Om het risico op besmetting met het coronavirus te beperken, mochten gedetineerden tijdens de periode van cellulaire quarantaine in kleine groepjes luchten om zo anderhalve meter afstand te kunnen houden. De quarantainemaatregelen golden voor heel cluster Oost, met uitzondering van de Oost 600 omdat op die afdeling minder gedetineerden verblijven.

Omdat ieder cluster één luchtplaats heeft, is de ruimte waar luchten kan worden aangeboden beperkt. Het was vanwege andere gedetineerden die moeten luchten niet mogelijk om gebruik te maken van andere luchtplaatsen. De luchtmomenten moesten per afdeling en in overeenstemming met het soort quarantaine worden ingericht. Om kruisbesmettingen te voorkomen, is besloten iedere afdeling te compartimenteren. Dit vroeg om een organisatorische omschakeling. Daarnaast was er onvoldoende plek om de positief geteste gedetineerden over te plaatsen naar een corona-afdeling. Om meer luchtcapaciteit te realiseren werd vanaf 4 maart 2021 ook gebruik gemaakt van het sportveld.

De luchtcapaciteit en personele inzet — die vanwege coronabesmettingen eveneens beperkt was — zijn maximaal benut om de gedetineerden zo veel als mogelijk in de gelegenheid te stellen om te kunnen luchten. Met inachtneming van het advies van de (arts van de) medische dienst is berekend dat maximaal twaalf gedetineerden tegelijkertijd veilig konden luchten: zes gedetineerden op de luchtplaats en zes gedetineerden op het sportveld. Nu de noodmaatregel gold voor alle 156 gedetineerden van cluster Oost, was het maximaal mogelijk om iedere gedetineerde 32 minuten per dag te laten luchten. De beperking is zo snel als mogelijk weer opgeheven, maar door nieuwe besmettingen is de quarantaine steeds verlengd.

Daarnaast is de inrichting afhankelijk van de personele bezetting, ook een jaar na de wereldwijde uitbraak van het coronavirus. De personele bezetting in de inrichting is lager dan de formatie en wordt aangevuld met leenkrachten van de Dienst Vervoer & Ondersteuning. Alle afdelingen zaten in een “bubbel”. Gedetineerden zijn afhankelijk van het personeel, maar het voorkomen van (teveel) besmettingen onder het personeel gaat ook ten koste van de gedetineerden. Personeel kon vanwege de kans op verspreiding met het coronavirus niet op meerdere afdelingen worden ingezet en had – naast de luchtmomenten – ook andere werkzaamheden. Om die reden was het niet mogelijk gedurende de hele dag luchtmomenten aan te bieden.

Om de quarantaineperiode zo aangenaam mogelijk te maken, is ter compensatie een extra moment voor persoonlijke verzorging aan gedetineerden aangeboden, zodat zij hun cel konden verlaten. Op die momenten verbleef het personeel op de teamkamer. Ook zijn extra films vertoond, kon gebruik worden gemaakt van verschillende filmkanalen en werden snacks aangeboden. De cellen in de inrichting hebben een douche en een telefoon. Ook konden niet-besmette gedetineerden koken voor besmette gedetineerden. Vanwege de cellulaire quarantaine kon geen gebruik worden gemaakt van de familiekamer om spelletjes te spelen.

Een tegemoetkoming van €10,- per ingekort luchtmoment is onredelijk hoog, nu de maatregelen zijn genomen op medisch advies, in het belang van de gezondheid van de gedetineerden en de orde en veiligheid binnen de inrichting, de gedetineerden (waaronder klager) een half uur in de gelegenheid zijn gesteld te luchten en de quarantaineperiode zo aangenaam mogelijk is gemaakt. In vergelijkbare gevallen wordt het beklag ongegrond verklaard of een veel lagere tegemoetkoming toegekend.

Verzocht wordt de klacht onder b. alsnog ongegrond te verklaren ofwel aan klager geen of een redelijke tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt  in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag a.

De beklagcommissie heeft het beklag wegens vormverzuim gegrond verklaard, omdat aan klager geen schriftelijk stuk als grondslag voor de cellulaire quarantaine is overgelegd. De beklagcommissie heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard. De directeur is in beroep gekomen tegen de gegrondverklaring wegens vormverzuim.

De beroepscommissie stelt voorop dat de cellulaire quarantaine dient te worden aangemerkt als een ordemaatregel als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw. Uit artikel 58, eerste lid, van de Pbw volgt dat de directeur de gedetineerde bij het opleggen van een ordemaatregel onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling van de beslissing verstrekt. Naar het oordeel van de beroepscommissie is aan dit vereiste voldaan, nu klager per brief van 10 maart 2021 over de cellulaire quarantaine is geïnformeerd.

Vast staat dat klager voorafgaand aan het opleggen van de ordemaatregel niet is gehoord, hetgeen op grond van artikel 57, eerste lid, onder c van de Pbw wel is vereist. Hiervan kan slechts worden afgeweken ingeval van vereiste spoed of indien de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. De directeur heeft toegelicht dat klager niet is gehoord vanwege de vereiste spoed in deze uitzonderlijke situatie binnen de inrichting.

De beroepscommissie overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat het coronavirus zich binnen het cluster waar klager verbleef in korte tijd verspreidde met vele besmettingen tot gevolg. Hierop is spoedig – namelijk zodra twee gedetineerden van klagers afdeling positief testten op het coronavirus – besloten om het hele cluster in cellulaire quarantaine te plaatsen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Binnen dit cluster bevonden zich op dat moment 156 gedetineerden.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat sprake was van een zodanige spoed, dat deze een uitzondering op het essentiële recht om te worden gehoord rechtvaardigt.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag ongegrond verklaren. De grondslag voor de toegekende tegemoetkoming komt hiermee te vervallen.

Beklag b.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat het recht op luchten, zoals bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Pbw, zo fundamenteel is dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. Van de inrichting worden extra inspanningen verlangd om gedetineerden niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. Ook bij zeer ernstige calamiteiten dient de inrichting in beginsel extra inspanningen te verrichten om een passende compensatie te bieden (vgl. RSJ 31 maart 2022, 21/21319/GA).

Vast staat dat klager tijdens de periode van cellulaire quarantaine in de gelegenheid werd gesteld om dagelijks een half uur in plaats van een heel uur te luchten. Naar het oordeel van de beroepscommissie was sprake van een dusdanig uitzonderlijke situatie dat het beperken van de luchtmomenten kan worden gerechtvaardigd. De beroepscommissie neemt daarbij het volgende in aanmerking.

De beperking van het luchtmoment heeft plaatsgevonden tijdens de derde golf van het coronavirus, waarin de besmettingen opliepen. Ook het cluster waarbinnen klager verbleef werd geconfronteerd met een snel oplopend aantal besmettingen op verschillende afdelingen, waarbij steeds meer gedetineerden en personeelsleden besmet raakten met het coronavirus en in quarantaine moesten verblijven. De directeur heeft daarbij naar het oordeel van de beroepscommissie de nodige inspanningen verricht om zoveel mogelijk gedetineerden – zo ook klager – optimaal gebruik te kunnen laten maken van het luchtmoment. De (mogelijk) besmette gedetineerden moesten apart van de overige gedetineerden luchten en de overige gedetineerden moesten in kleine groepjes luchten om zo de contactmomenten zoveel mogelijk te beperken en om de mogelijke verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarbij stuitte de directeur op de volgende problemen: er moesten niet alleen meer luchtmomenten worden aangeboden - in een in ruimte beperkt dagprogramma - maar er was ook maar een beperkt aantal luchtplaatsen beschikbaar. Elk cluster heeft één luchtplaats. Het gebruik maken van andere luchtplaatsen bleek niet mogelijk vanwege het luchten van gedetineerden van andere afdelingen. De directeur was daarbij gebonden aan de grootte van de lucht- en sportplaats, waar met inachtneming van de anderhalve meter-regel, slechts twaalf gedetineerden tegelijk konden luchten, en het aantal gedetineerden dat op dat moment in cellulaire quarantaine verbleef, namelijk 156. Daarnaast heeft de beperkte personele bezetting, waar ook sprake was van veel besmettingen, eraan bijgedragen dat het niet mogelijk was om gedetineerden de hele dag door een luchtmoment aan te bieden. Dit personeel diende immers ook andere werkzaamheden uit te voeren. Voorts diende zoveel mogelijk voorkomen te worden dat het personeel op meerdere afdelingen werkzaam was, om meer besmettingen (van gedetineerden) te voorkomen.

Gelet op deze omstandigheden acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat de directeur op dat moment niet anders kon dan het luchtmoment terugbrengen naar een half uur per dag, om zo alle gedetineerden in de gelegenheid te kunnen blijven stellen om te luchten. Ook begrijpt de beroepscommissie dat de door de directeur geboden compensatie van het aanbieden van extra persoonlijke verzorgingsmomenten, snacks en het vertonen van extra films voor klager onvoldoende compensatie was aangezien hij liever een volledig uur had willen luchten, maar tegelijkertijd begrijpt de beroepscommissie dat het voor de directeur niet mogelijk was om dit op een andere wijze te compenseren dan deze gedaan heeft.

De beslissing van de directeur om klager gedurende de cellulaire quarantaine een half uur per dag te laten luchten kan naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog in zijn geheel ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 25 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. C. Fetter en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven