Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24516/TA, 30 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/24516/TA

    

         

Betreft [klager]

Datum 30 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld vanwege de vermeende schending van zijn privacy door het lezen van zijn medisch dossier door zijn behandelcoördinator.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 17 november 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Me 2021-381). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. T. van der Goot en […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 30 maart 2022.

Na afloop van de zitting heeft de beroepscommissie nadere informatie opgevraagd bij de instelling. Klager en zijn raadsman zijn op de hoogte gesteld van de door de beroepscommissie gestelde vragen aan en de naar aanleiding van die vragen ingezonden informatie door de instelling. Klager en zijn raadsman is een nadere reactietermijn gegeven. Van de zijde van de raadsman is daarop door de beroepscommissie een reactie ontvangen, die ter kennisneming aan de instelling is gezonden. 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is onterecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beklag ziet op een beslissing van de behandelcoördinator om het medisch dossier van klager in te zien. Deze beslissing moet gelijkgesteld worden aan een beslissing van het hoofd van de instelling in de zin van artikel 56 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. De ontvankelijkheid van klagers beklag vloeit tevens voort uit RSJ 24 september 2004, 04/1241/TA, waarbij sprake was van een mogelijke schending van het recht op privacy. Er is sprake van een inbreuk op klagers privacy en zijn beklag dient daarom ontvankelijk te worden verklaard.

De behandelcoördinator heeft klagers privacy geschonden door zijn medisch dossier te lezen. In het medisch dossier staan veel gegevens die volstrekt irrelevant zijn voor de huidige

tbs-behandeling. Op grond van artikel 30 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden worden alleen de medische gegevens van een verpleegde in een verpleegdedossier opgenomen voor zover dat voor de behandeling noodzakelijk is. Het medisch dossier maakt geen deel uit van het verpleegdedossier. Overigens is geen sprake meer van behandeling. Uit het recente driegesprek met de instelling is gebleken dat de instelling geen heil meer ziet in behandeling en klager wil aanmelden voor de longstay. Er was aldus geen noodzakelijkheid om het medisch dossier zonder toestemming van klager te raadplegen. Temeer omdat sprake was van een deelvraag. Het is niet noodzakelijk geweest om het gehele medisch dossier te bekijken, de inzage had beperkt moeten worden. Van belang hierbij is dat de behandelcoördinator geen deel uitmaakt – ook niet als verpleegkundig specialist – van de medische dienst. Het had daarom op de weg van de behandelcoördinator gelegen om aan klager toestemming te vragen voor inzage in het medisch dossier of het opvragen van de medische gegevens bij de medische dienst.

De privacyverklaring waarin volgens de instelling is vastgelegd dat de behandelcoördinator geautoriseerd is om kennis te nemen van het medisch dossier, is klager niet bekend. Zowel een medeverpleegde van klager die sinds december 2021 in de instelling verblijft als de secretaris van de patiëntenraad van de instelling heeft aangegeven deze privacyverklaring ook niet te kennen.

Standpunt van het hoofd van de instelling

De behandelcoördinator heeft in het medisch dossier van klager gekeken. Er was onduidelijkheid over de periode van automutilatie van klager en of en zo ja wanneer klager gestopt was met automutilatie. De behandelcoördinator heeft het medisch dossier van klager geraadpleegd om hier duidelijkheid over te verkrijgen, omdat dit niet uit het verpleegdedossier bleek. Temeer omdat de automutilatie langere tijd van invloed is geweest op het door klager niet aangaan van de behandeling in de instelling. Op dat moment was nog sprake van behandeling en heeft de behandelcoördinator ook in het kader van die behandeling het medisch dossier geraadpleegd. De instelling heeft als uitgangspunt dat bij de behandeling betrokken medewerkers, zoals de behandelcoördinator voor de delictgerelateerde behandeling, gerechtvaardigd inzage mogen hebben in zowel het verpleegdedossier als het medisch dossier. Vanuit het oogpunt van het verplichtende karakter van de tbs-maatregel acht de instelling het niet wenselijk dat een verpleegde door het weigeren van zijn toestemming, binnen de instelling aanwezige en voor de behandeling relevante informatie zou kunnen achterhouden.

Binnen de instelling hadden de behandelcoördinatoren tot eind 2021 inzage in het medisch dossier. Eind 2021 is na een herbeoordeling besloten dat enkel de behandelcoördinatoren, die tevens een voorschrijvende taak vervullen (zoals verpleegkundig specialisten) het medisch dossier kunnen blijven raadplegen. Dit is vastgelegd in de ‘Privacyverklaring patiënten FPC Dr. S. van Mesdag’.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 56, aanhef en onder e, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) kan een verpleegde beklag doen over een beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Klager had vanwege de vermeende schending van zijn recht op privacy, dat is neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven en zal worden vernietigd.

Ter beoordeling staat de vraag of het hoofd van de instelling klagers recht op privacy heeft geschonden doordat de behandelcoördinator het medisch dossier heeft geraadpleegd.

Op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel en zoals deze zijn vastgelegd in het verpleegdedossier zijn de bepalingen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), de Beginselenwet verpleging ter beschikkingen gestelden (Bvt) en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) van toepassing.

Op grond van de stukken, hetgeen ter zitting is besproken en na de zitting uit de informatie van de instelling is gebleken, is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op klagers privacy. De beroepscommissie komt tot dit oordeel op grond van de volgende overwegingen.

Anders dan onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kent de Wjsg niet de toestemming als grondslag voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens, in de Wjsg ‘tenuitvoerleggingsgegevens’ genoemd. De rechtmatigheid dient te volgen uit de van toepassing zijnde regelgeving.

Uit artikel 51a van de Wjsg volgt dat het hoofd van de instelling bevoegd is tot de verwerking van tenuitvoerleggingsgegevens, waaronder gelet op artikel 1 onder m van de Wjsg tevens moet worden begrepen het raadplegen daarvan.

Artikel 19, eerste lid, Bvt bepaalt dat het hoofd van de instelling zorgdraagt voor de aanleg van een dossier ten dienste van de verpleging en behandeling van de verpleegde. Uit artikel 30, onder g, Rvt volgt dat overige gegevens omtrent de gezondheid van de verpleegde onderdeel uitmaken van het verpleegdedossier, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor een goede verpleging en behandeling. 

In het geval van klager was er onduidelijkheid over wanneer klager voor het laatst had geautomutileerd en gaf het verpleegdedossier hierover geen duidelijkheid. De behandelcoördinator, tevens verpleegkundig specialist die bij klager betrokken is in het kader van zijn behandeling, heeft vervolgens getracht de voor klagers behandeling nodige informatie te vinden in het medisch dossier van klager. De benodigde en geraadpleegde gegevens betreffen forensische zorg, te weten zorg in het kader van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.

In art 51b, eerste lid, Wjsg wordt artikel 3 Wjsg van overeenkomstige toepassing verklaard. In artikel 3 Wjsg staat dat de verwerking van justitiële gegevens noodzakelijk moet zijn en overeenkomstig het doel, in dit geval de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is het raadplegen van het medisch dossier in dit geval noodzakelijk en doelmatig. De beroepscommissie neemt hierbij tevens in aanmerking dat het raadplegen is beperkt tot een specifiek doel en is verricht door de behandelcoördinator, tevens verpleegkundig specialist, die naar moet worden aangenomen ook is onderworpen aan het medisch klacht- en tuchtrecht. De beroepscommissie kan klager volgen in zijn standpunt dat een andere wijze van raadpleging ook mogelijk was geweest, bijvoorbeeld door de medische dienst te vragen naar de specifieke informatie en vervolgens deze dienst te verzoeken deze te verstrekken, of mogelijk zelfs na het verkrijgen van toestemming van klager. Dat hiervoor niet is gekozen, maakt de verwerking nog niet onrechtmatig.  

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Deze uitspraak is op 30 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven