Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24802/GB, 24 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24802/GB   

Betreft [klager]

Datum 24 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 16 december 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

Op 3 mei 2022 heeft mr. J.A.R. van de Velde zich als raadsman in deze zaak gesteld en op 11 mei 2022 is een nadere toelichting van hem ontvangen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kwam vanaf 7 september 2021 in aanmerking voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid (en daarmee voor plaatsing in een BBA). De reclassering heeft in 2019 negatief geadviseerd vanwege het ontbreken van diagnostiek. Toen deze diagnostiek had plaatsgevonden adviseerde de reclassering positief (zowel ten aanzien van deelname aan een Penitentiair Programma (PP) als ten aanzien van plaatsing in een BBA). Daarbij is als bijzondere voorwaarde (onder andere) het meewerken aan een ambulante behandeling geadviseerd. De reclassering heeft aangegeven dat in een BBA de risico’s kunnen worden beperkt en dat de route richting een BBA de meest passende route is. Vanuit een BBA kan ook verdere invulling worden gegeven aan een eventueel toekomstig PP. De reclassering adviseerde al eerder (op 8 juli 2021) positief op klagers verzoek tot deelname aan een PP.

Ook de vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd. Op 22 november 2021 heeft klager van de senior casemanager vernomen dat het door hem aangeleverde werkadres akkoord is bevonden. Deze werkgever is nog altijd bereid om klager een betaalde functie aan te bieden.

Klager is bereid zich te houden aan alle vormen van toezicht en de gestelde voorwaarden.

Het standpunt dat er geen diagnostiek plaats heeft gevonden kan niet gevolgd worden. In 2019 heeft er diagnostiek bij De Waag plaatsgevonden waaraan klager meewerkte. Uit het in het selectieadvies aangehaalde stuk van De Waag van 29 januari 2021, volgt dat zeven keer met klager is gesproken gedurende zijn detentie, voor kennismaking, het bekijken van behandeldoelen en het uitvoeren van een risicotaxatie. Klager heeft zijn medewerking verleend aan deze contacten en gesprekken en staat (onbetwist) open voor het meewerken aan verdiepingsdiagnostiek. In het selectieadvies staat ook dat hij is aangemeld bij De Waag voor ambulante behandeling en dat hij heeft meegewerkt aan de behandeling tijdens de intramurale fase.

Het standpunt van verweerder dat er nog verdere verdiepingsdiagnostiek dient plaats te vinden kan niet worden gevolgd. Pas op 6 december 2021 is een indicatie afgegeven voor verdiepingsdiagnostiek. Verweerder gaat eraan voorbij dat De Waag heeft geconcludeerd dat wanneer klager zich meewerkend blijft opstellen tijdens een mogelijke fasering, het toezicht een beschermende factor kan blijven.

Een ambulant behandeltraject bij De Waag is niet van de grond gekomen. De Waag zag onvoldoende aanknopingspunten voor een behandeling gericht op forensisch gedrag binnen de inrichting. Uit het schrijven van De Waag met commentaar van de inrichtingspsycholoog blijkt dat het ambulant behandeltraject is afgebroken met het advies om deze pas te vervolgen op het moment dat klager vrijheden geniet. De Waag herhaalt dus op 23 december 2021 dat zij hem op dat moment geen passende behandeling kan bieden.

Klager heeft uit eigen beweging op 18 maart 2020 een forensisch psychologisch onderzoek laten uitvoeren. Hierbij werd onderzoek gedaan naar mogelijk psychisch letsel dat kan zijn opgelopen als gevolg van de plaatsing in het beperkte regime en het verbreken van contact mogelijkheden met zijn kind. Op basis van dit diagnostisch onderzoek is gebleken dat er bij klager geen stoornis in de cognitieve, affectieve en/of conatieve functies die gepaard gaan met significante lijdensdruk of beperkingen in het sociaal functioneren kunnen worden vastgesteld. Tevens is er geen psychologische oftewel psychiatrische stoornis vastgesteld.

Klagers verzoek moet worden toegewezen onder de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en de vrijhedencommissie, vanwege de duur van zijn detentie, het beginsel van minimale beperkingen en zijn positieve gedrag in detentie. Hij neemt al geruime tijd deel aan het plusprogramma en uit het selectieadvies volgt expliciet dat hij gemotiveerd heeft meegewerkt aan het opstellen van re integratiedoelen en gedragsdoelen en aan contact met De Waag.

Verweerder benoemt niet welke weigeringsgrond(en) in de zin van artikel 4 en/of 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) aanwezig is/zijn. Enige onderbouwing ontbreekt. Dat de risico’s buiten een gestructureerde omgeving onaanvaardbaar worden geacht, is geen weigeringsgrond. Ook staat er geen belang in de zin van artikel 15 van de Regeling in de weg aan toewijzing van het verzoek.

Klager begrijpt dat hij rekening dient te houden met de belangen en wensen van de nabestaanden, maar dit kan geen argument zijn om de volledige detentiefasering te laten stagneren. Het advies van het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) is van 23 september 2020, dus mogelijk gedateerd.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en benoemt gedeeltes uit de adviezen van de vrijhedencommissie, het Openbaar Ministerie en de reclassering. Verweerder heeft een brief van De Waag van 23 december 2021 overgelegd.

Het is voldoende komen vast te staan dat klager zich een aantal re-integratiedoelen heeft gesteld en zich heeft ingezet om deze doelen te halen. Hoewel hij in de eerste jaren van zijn detentie negatief gedrag heeft laten zien, is zijn gedrag de laatste jaren positief. Hij verblijft sinds 25 augustus 2017 in het plusprogramma. Doordat niet alle informatie terug te halen is, is het niet mogelijk om het gedrag gedurende de gehele detentie in een percentage uit te drukken.

Eén van de nabestaanden heeft laten weten bezwaar te hebben tegen alle vormen van vrijheden die aan klager verleend kunnen worden. De nabestaande is van mening dat iemand die tot het plegen van een dergelijk ernstig feit in staat is, ook in staat is om dit nogmaals te doen. Specifieke wensen zijn door het slachtoffer en de nabestaanden niet kenbaar gemaakt.

Nu De Waag heeft aangegeven dat met de afname van het toezicht de kans dat klager terugvalt in gewelddadig gedrag steeds groter wordt, is het onverantwoord om eerst vrijheden te verlenen en dan pas diagnostiek uit te voeren. Uit de diagnostiek kan immers blijken dat de verlening van vrijheden op de wijze waarop dit in een BBA gebeurt, niet passend is. De belangen van de maatschappij, het slachtoffer en de nabestaanden dienen in dit geval te prevaleren boven de persoonlijke belangen van klager.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 17 maart 2013 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaar en zeven maanden met aftrek, wegens stelstelmatige mishandeling en doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 september 2022.

De regelgeving

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen r¬e integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Op grond van artikel 20ab van de Regeling gelden daarvoor de volgende voorwaarden:

-    de gedetineerde ondergaat een gevangenisstraf langer dan zes maanden;

-    de gedetineerde moet nog hoogstens een zesde deel van zijn gevangenisstraf ondergaan, voordat hij (voorwaardelijk) in vrijheid kan worden gesteld;

-    het verlof duurt minimaal vier weken en maximaal twaalf maanden;

-    de duur van het verlof wordt vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan).

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

De bestreden beslissing

Klagers verzoek om in een BBA te worden geplaatst is afgewezen, omdat de contacten met De Waag nog niet zijn opgestart.

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager ontkent betrokkenheid bij het delict, waardoor de reclassering de risico’s niet heeft kunnen inschatten. Uit het psychologisch onderzoek van De Waag blijkt dat het risico op terugval in gewelddadig gedrag met het huidige toezicht in detentie laag is. Zonder het toezicht is het risico op gewelddadig gedrag – voor zover De Waag dit kan inschatten met de beschikbare informatie – matig tot hoog. Terugval zou op lange termijn plaats kunnen vinden als de beschermende factoren sterk afnemen en de risicofactoren sterk toenemen. De kans op acuut dreigend geweld of geweld op korte termijn wordt als laag ingeschat. Als klager zich meewerkend blijft opstellen tijdens een mogelijke fasering, dan kan het toezicht een beschermende factor blijven. De reclassering en de vrijhedencommissie hebben positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een BBA, onder de voorwaarde van ambulante behandeling om de risico’s te kunnen beperken.

Het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden waarom – zoals verweerder stelt – nog nadere diagnostiek nodig is, voordat aan klager vrijheden kunnen worden verleend. Klager is eerder binnen detentie behandeld door De Waag. Deze behandeling is afgebroken met het advies deze pas te vervolgen op het moment dat klager vrijheden geniet. De Waag schrijft in de brief van 23 december 2021 dat er is vastgesteld dat zij klager op dit moment geen passende behandeling kan bieden. Tevens schrijft De Waag dat er in de huidige situatie geen aanwijzingen naar voren komen voor gedrag waarbij behandeling bij De Waag geïndiceerd is. Het is onduidelijk of diagnostiek en ambulante behandeling (elders) wel kunnen plaatsvinden, zolang klager het delict ontkent. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat enkele ontkenning (volgens vaste jurisprudentie) op zichzelf niet in de weg kan staan aan het verlenen van vrijheden. Klager heeft op dit moment groot belang bij vrijheden om hem voor te bereiden op terugkeer in de maatschappij, omdat hij – kennelijk – pas kan worden behandeld op het moment dat hij vrijheden geniet, terwijl de einddatum van zijn (lange) detentie nadert.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 24 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven