Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25441/TA, 24 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/25441/TA      

Betreft [klager]

Datum 24 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 25 oktober 2021 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: b dwangbehandeling).

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 18 januari 2022 het beklag ongegrond verklaard (Me 2021-395). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager telefonisch en zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 20 april 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager meent dat hij gedwongen wordt medicatie in te nemen en wenst dat dit gestaakt wordt. Hij acht dit niet noodzakelijk en wenst te zien of hij ook zonder medicatie goed gedrag kan laten zien. Hij ervaart de dwangmedicatie als een ontoelaatbare en disproportionele beperking van zijn (reeds beperkte) vrijheden in detentie alsmede als een onmenselijke behandeling die zijn menswaardigheid aantast (schending van artikelen 3, 5 en 8 EVRM alsmede van artikel 10 IVBPR). Deze inbreuken moeten onmiddellijk worden gestaakt.

De dwangbehandeling is niet noodzakelijk, niet proportioneel en voldoet evenmin aan het vereiste van subsidiariteit. Er is geen gevaar. De beweerde causaliteit tussen de inname van dwangmedicatie en het verbeterde gedrag van klager staat geenszins vast. Het verweerschrift bevat aanknopingspunten voor het tegengestelde standpunt.

Het gaat momenteel inderdaad goed met klager. De vraag is of dit komt door de medicatie of ook door een verandering in het karakter en houding, de causaliteit staat niet vast. Klager meent dat de enige manier om dit na te gaan is door hem een periode geen medicatie voor te schrijven. Alleen indien na het stoppen van de medicatie het gevaar zich weer aandient, dan is naar de mening van klager een b-dwangbehandeling te rechtvaardigen. Klager meent dat hem die kans moet worden gegeven.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling heeft besloten de toediening van dwangmedicatie voort te zetten. Het gaat goed met klager. Hij werkt mee aan zijn behandeling en komt in aanmerking voor verlof. De instelling meent dat dit te danken is aan de medicatie. Indien zou worden gestopt met de medicatie bestaat de vrees dat oud gedrag terugkomt.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts (doorgaans de behandelend psychiater) volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de instelling.

Voordat het hoofd van de instelling beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht, het afdelingshoofd en de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

Bij een b dwangbehandeling gaat het om personen die vanwege hun gedrag gevaar in de instelling opleveren en waarbij dreiging van gevaar op zichzelf al voldoende kan zijn. Het gaat in deze gevallen doorgaans om agressief gedrag van de betrokkene naar zichzelf of derden of hinderlijk gedrag van de betrokkene waardoor agressie van anderen kan worden opgeroepen of om zodanige verstoring van het leefmilieu op de groep dat groepsgenoten ernstig benadeeld worden in hun behandelingsproces. Bij de b dwangbehandeling kan het gaan om direct gevaar maar ook om de dreiging van gevaar, die naar inschatting van de instelling zonder medicatie is te verwachten. Bij de b dwangbehandeling hoeft geen sprake te zijn van de noodzaak tot ogenblikkelijk ingrijpen met medicatie.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling heeft kunnen besluiten tot het voortzetten van de b-dwangbehandeling. Klager is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van middelen (GHB en vermoedelijk andere middelen). Klager was achterdochtig, had regelmatig ruzie met zijn behandelaars en medeverpleegden en weigerde (het langdurig innemen van) medicatie.

Uit de stukken komt naar voren dat sinds de toediening van de b-dwangmedicatie per 10 mei 2021 het goed met klager gaat. Hij praktiseert begeleide verloven en volgt zijn therapieën. Klager werkt meer mee en is een stuk vriendelijker, tevens lijkt zijn achterdocht minder. Het hoofd van de instelling ziet de medicatie als een goedwerkend en effectief middel tegen de agressie. Naar het oordeel van de beroepscommissie bevatten de stukken en de hierin beschreven behandelgeschiedenis van klager geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verbetering niet (mede) het gevolg is van de toegediende medicatie. Zonder medicatie zou de situatie opnieuw kunnen escaleren met (dreigende) fysieke agressie, wat onder andere kan leiden tot voor klager ingrijpende veiligheidsmaatregelen zoals afzondering en separatie. Het door het hoofd van de instelling aangenomen oorzakelijke verband tussen de b- dwangbehandeling en de stijgende lijn in klagers houding, gedrag en behandeling vindt steun in de stukken. De raadsman van klager heeft voorgesteld de dwangmedicatie te stoppen om te bezien hoe het daarna met klager gaat en om te bezien of de positieve gedragsverandering inderdaad samenhangt met het gebruik van medicatie. Naar het oordeel van de beroepscommissie wordt hier door de instelling terecht niet voor gekozen nu dit zoals hierboven beschreven onverantwoorde risico’s met zich mee kan brengen zowel voor klager als voor zijn omgeving.

Gelet op het voorgaande is door het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het voortzetten van een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar af te wenden dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie merkt nog het volgende op. De Bvt vereist niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater wordt ingewonnen in het geval van voortzetting van een b- dwangbehandeling. Zoals in RSJ 26 oktober 2021, 21/21912/TA, is overwogen kan en wil de beroepscommissie instellingen dan ook niet verplichten een second opinion te laten uitvoeren, maar wil zij in geval van een langlopend dwangtraject in overweging geven een second opinion aan te vragen, opdat de beroepscommissie die bij de beoordeling van een eventueel volgend beroep tegen de verlengingsbeslissing zal kunnen betrekken.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 24 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven