Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24046/TA, 24 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24046/TA

Betreft [klager]

Datum 24 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel, ingaande op 1 juni 2021.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 26 oktober 2021 het beklag ongegrond verklaard (Me 2021-278). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 20 april 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Klager heeft afstand gedaan van de mogelijkheid om te worden gehoord.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 1 juni 2021 heeft het hoofd van de instelling klager afgezonderd naar aanleiding van de vondst van een brokje heroïne in een tube tandpasta in een voor klager bestemd pakket. Klager verwijst naar hetgeen hij naar voren heeft gebracht voor de beklagrechter. In aanvulling daarop meent klager dat de beklagrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een afzondering door ervan uit te gaan dat klager het pakket in ontvangst heeft genomen. De beklagrechter erkent dat klager het pakket verdacht vond, maar tilt zwaar aan de veronderstelling dat klager het pakket ondanks de verdachte omstandigheden niet zou hebben geweigerd maar in ontvangst heeft genomen. Klager stelt het pakket en de betreffende tube tandpasta nimmer in ontvangst te hebben genomen. Op 17 mei 2021 is aan klager door het personeel een geopend pakket aangeboden. De afzender was onbekend. Klager was verbaasd dat hij een pakket kreeg, maar gelet op de inhoud van het pakket dacht hij dat dit mogelijk door de FPA of PI waar hij voorafgaand aan de plaatsing in de instelling verbleef, was verstuurd. Aan klager werd medegedeeld dat er ook twee tubes tandpasta in het pakket zaten, deze waren echter al vóór het aanbieden van het pakket aan klager eruit gehaald voor controle door het laboratorium. Dus ten tijde van het aanbieden van het pakket zaten de tubes tandpasta er niet in. Klager heeft direct aangegeven dat het pakket niet voor hem kan zijn, aangezien hij geen tandpasta gebruikt. Hij heeft een kunstgebit en gebruikt enkel bruistabletten.

Klager is dan ook nimmer in het bezit van de heroïne gekomen. Gelet hierop en aangezien er geen andere aanwijzingen waren dat hij betrokkenheid bij de invoer van de harddrugs had, is de oplegging van de afzonderingsmaatregel en het voortduren daarvan onredelijk.

Klager heeft niet verzocht om langer in afzondering te blijven vanwege angst om op de afdeling terug te keren. Hij heeft zijn zorgen hierover geuit, maar dat is geen rechtvaardiging voor de langere duur van de maatregel.

Klager heeft niets van doen gehad met het pakketje, dit kan niet voor hem bedoeld zijn geweest. Iemand heeft kennelijk op naam van klager iets besteld. Klager meent dat hij geen wisselende verklaringen heeft afgelegd. Klager heeft geprobeerd uitleg te geven over het pakket, maar zijn verklaring is altijd geweest dat het pakket voor iemand anders moet zijn geweest.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager heeft het pakket in ontvangst genomen. Het kan zijn dat klager er niets van af weet, maar de kliniek moet wel na de vondst van de drugs handelen. Klager heeft ook wisselende verklaringen afgelegd over het pakket. Ook zijn angst voor represailles van medeverpleegden suggereert dat hij er meer van af wist. Op 9 juni 2021 heeft in aanwezigheid van de advocaat van klager overleg plaatsgevonden met juridische zaken. Na klagers terugkeer naar de afdeling zijn er geen problemen geweest. De kliniek weet niet wie het pakket heeft verstuurd. 

3. De beoordeling

Op 17 mei 2021 is een voor klager bestemd pakket in de instelling ontvangen. In het pakket is een tube tandpasta aangetroffen. Op 1 juni 2021 bleek uit de uitslag van het laboratoriumonderzoek dat de substantie in de tube een brokje heroïne van 0,49 gram betrof.

Naar aanleiding van de vondst van de harddrugs en klagers mogelijke betrokkenheid hierbij, heeft het hoofd van de instelling zich op het standpunt kunnen stellen dat het in verband met de orde en veiligheid noodzakelijk was klager af te zonderen als bedoeld in artikel 34 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Er heeft nader onderzoek plaatsgevonden bestaande uit een kamercontrole en een urinecontrole. Tevens is klager verzocht openheid van zaken te verschaffen over de herkomst van de heroïne. Tegen deze achtergrond kan de beslissing tot het opleggen van de afzonderingsmaatregel bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Wat betreft de duur van de afzonderingsmaatregel overweegt de beroepscommissie als volgt. De kamercontrole en urinecontrole hebben niets opgeleverd. Klager heeft blijkens de voortgangsrapportages die onderdeel uitmaken van het dossier aanvankelijk aangegeven geen idee te hebben hoe de tube tandpasta in het pakket is gekomen. Later op 9 juni 2021 heeft klager in een gesprek met de instelling en in aanwezigheid van zijn advocaat enkele vermoedens geuit over de betrokkenheid van een groepsgenoot bij de invoer van de drugs en gezegd de verantwoordelijkheid op zich te willen nemen, als hij maar terug naar de afdeling kan. De betreffende groepsgenoot wordt blijkens de voortgangsrapportage overigens door meerdere personen genoemd in verband met betrokkenheid bij de invoer.   

Voor de beroepscommissie is onduidelijk waarom de afzonderingsmaatregel na dit gesprek van 9 juni 2021 nog tot 14 juni 2021 heeft voortgeduurd. De noodzaak tot het laten voortduren van de maatregel is onvoldoende gemotiveerd en anderszins niet aannemelijk geworden. Gelet hierop moet de beslissing van het hoofd van de instelling tot het voortduren van de afzonderingsmaatregel vanaf 9 juni 2021 als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal daarom in zoverre het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €62,50,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover gericht tegen de oplegging van de maatregel van afzondering op 1 juni 2021 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Zij verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de duur van de afzonderingsmaatregel vanaf 9 juni 2021, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €62,50,-.

Deze uitspraak is op 24 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven