Nummer 21/24814/TA
Betreft [klager]
Datum 24 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling)
1. De procedure
[klager], hierna: klager, heeft – voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel, ingaande op 17 juni 2021.
De beklagcommissie bij de instelling heeft op 13 december 2021 het beklag formeel gegrond verklaard (Me 2021-289). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling, en klagers raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, gehoord op de zitting van 20 april 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Klager heeft schriftelijk via zijn raadsvrouw laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van het hoofd van de instelling
Het beroep richt zich enkel tegen de formele gegrondverklaring van de klacht. Er is een compensatie toegekend van €12.50,-. De beklagcommissie overweegt hierbij dat betrokkene is gehoord om 16.30 uur en dat de beslissing om 16.30 uur genomen is. Hierbij wordt volgens de beklagcommíssie niet aan het wettelijke vereiste voldaan dat een verpleegde dient te worden gehoord alvorens de daadwerkelijke beslissing wordt genomen.
Hoewel het hoofd van de instelling de beklagcommissíe kan volgen in de zuiver tekstuele uitleg van de wet, strookt dit niet met de praktijk. In de situatie waarbij het horen en de beslissing op hetzelfde tijdstip staan gerapporteerd, betekent dit in de praktijk altijd dat het horen eerst heeft plaatsgevonden en dat de beslissing hierna volgt. Hiermee wordt dus aan het wettelijke vereiste voldaan. Het is immers ook niet mogelijk om het horen en beslissen daadwerkelijk op hetzelfde moment te laten plaatsvinden, logischerwijze zal de volgorde altijd eerst het horen en vervolgens het beslissen zijn. Het komt voor dat tijdens het horen geen reactie komt. Dan kan de beslissing op dat moment worden genomen.
Het hoofd van de instelling merkt nog op dat bij de meeste beslissingen ook voorafgaand aan het horen en het daadwerkelijke beslissen vaak al uitvoerig contact is geweest met de betrokken patiënt aangaande de te nemen beslissing. Ook in deze casus is meerdere keren en eerder met klager gesproken. De instelling wilde met klager praten over medicatie, maar dat hield hij af.
Standpunt van klager
Op grond van artikel 53, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) dient een verpleegde gehoord te worden alvorens tot een beslissing tot afzondering wordt overgegaan. Klager ontkent gehoord te zijn.
Klinieken lijken de hoorplicht te beschouwen als mededelingsplicht. Maar de strekking van een hoorplicht is anders. Het betreft hoor en wederhoor, waarbij het de bedoeling is dat de kliniek hetgeen klager in zijn wederhoor aangeeft, meeweegt bij het nemen van de beslissing en de vaststelling van de proportionaliteit, subsidiariteit en effectiviteit ervan. De vereiste spoed of gemoedstoestand van klager belemmerde het horen niet.
Voor de beklagcommissie heeft het hoofd van de instelling geen verweer gevoerd hieromtrent. Klager vraagt zich af welk belang het hoofd van de instelling bij het beroep heeft. Voor de beklagcommissie is noch schriftelijk noch mondeling betwist dat er niet gehoord zou zijn. In beroep wordt gesteld dat waar het horen en de beslissing op hetzelfde tijdstip staan gerapporteerd, dit in de praktijk altijd betekent dat het horen eerst heeft plaatsgevonden en dat de beslissing hierna volgt. Het hoofd van de instelling hanteert een algemeen uitgangspunt zonder specifiek in te gaan op het horen van klager, hoe dat ging en hoe dat in zo’n korte tijdspanne heeft gekund.
De korte tijdspanne kan een aanwijzing zijn dat hij niet is gehoord alvorens hem de beslissing is medegedeeld. Strikt theoretisch zou dit binnen een minuut kunnen, maar klager ontkent gehoord te zijn. De kliniek schrijft dat klager is gehoord “ten aanzien van de maatregel”, dus niet “ten aanzien van het voornemen” een maatregel op te leggen. In de schriftelijke mededeling wordt vervolgens genoteerd hoe klager hierop heeft gereageerd, namelijk dat hij het vertrouwen in het team volledig kwijt is en hij zit te wachten op een overplaatsing. Die reactie lijkt meer op een reactie op de mededeling dat hij in afzondering wordt geplaatst. Het is geen standpunt over wat hij zou vinden van een afzondering, met welk standpunt bij het nemen van de beslissing rekening gehouden kan worden. Klager is niet medegedeeld dat de instelling het voornemen had hem af te zonderen. Hem werd medegedeeld dat hij in afzondering zou gaan.
De beroepscommissie zou dit beroep kunnen aangrijpen om in een standaardbeslissing aan te geven aan welke eisen de hoorplicht moet voldoen en wat daarover in de beslissing moet worden opgenomen.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 53, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 34 van de Bvt wordt een verpleegde gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld alvorens een beslissing tot afzondering wordt genomen. Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel 53 kan het horen achterwege blijven, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet of de gemoedstoestand van de verpleegde daaraan in de weg staat.
Aan klager is op 17 juni 2021 om 16.30 uur een maatregel van afzondering opgelegd. In de op 18 juni 2021 om 11.00 uur aan klager uitgereikte schriftelijke mededeling van de afzonderingsmaatregel staat dat klager op 17 juni 2021 om 16.30 uur is gehoord en dat klager als volgt heeft gereageerd: “U bent het vertrouwen in het team volledig kwijt en u zit te wachten op een overplaatsing naar de Eems. U wilt niks meer met het team van Marne 1”.
In de Bvt zijn geen aanknopingspunten te vinden op welke wijze het horen van de verpleegde dient plaats te vinden. Het hoofd van de instelling wijst op de praktijk waarin het kan voorkomen dat het tijdstip van de genomen beslissing en het voorafgaand horen nagenoeg samenvalt, bijvoorbeeld als een verpleegde geen reactie geeft. De raadsvrouw van klager stelt dat klinieken de hoorplicht lijken te beschouwen als een mededelingsplicht en wijst op het belang van hoor en wederhoor.
Nu de wetgever in de Bvt ten aanzien van bepaalde ingrijpende beslissingen het vereiste van het voorafgaand horen van de verpleegde heeft opgenomen, alsmede in welke limitatieve gevallen het horen achterwege kan blijven, moet naar het oordeel van de beroepscommissie worden aangenomen dat de hoorplicht een wezenlijk onderdeel vormt van de rechtspositie van verpleegden. Door voorafgaand aan het nemen van een beslissing de verpleegde te horen, kan het hoofd van de instelling zich laten informeren over alle feiten en omstandigheden die nodig zijn voor het maken van een afweging. Het biedt de verpleegde de mogelijkheid te reageren en eventuele punten naar voren te brengen die volgens hem moeten worden meegenomen bij de te maken afweging en de te nemen beslissing. Het vorenstaande brengt mee dat de beslissing pas na het horen en de hier bedoelde afweging kan worden genomen. De omstandigheid dat, zoals door het hoofd van de instelling ook in onderhavige casus naar voren is gebracht, meerdere keren eerder met een verpleegde over een aangelegenheid is gesproken, kan niet gelijkgesteld worden aan de hoorplicht, noch betekent dit dat kan worden volstaan met een korte mededeling. Tijdens het horen moet de verpleegde, voor zover mogelijk, duidelijk worden gemaakt wat het doel is van het gesprek en welke beslissing het hoofd van de instelling voornemens is te nemen, waarna de verpleegde de gelegenheid krijgt hierop te reageren. Het verdient aanbeveling dit op te nemen in de schriftelijke mededeling van de beslissing.
In de schriftelijke mededeling is opgenomen dat klager is gehoord alsmede wat zijn reactie is geweest. Klager ontkent echter dat hij voorafgaand aan de beslissing is gehoord. De beroepscommissie stelt voorop dat als in de schriftelijke mededeling staat vermeld dat een verpleegde is gehoord, er in de regel vanuit mag worden gegaan dat dit ook is gebeurd. Nu echter klager stellig ontkent, heeft de beroepscommissie gezocht naar aanwijzingen die antwoord kunnen geven op de vraag welke van de diametraal tegenover elkaar staande stellingen het meest aannemelijk is.
De beroepscommissie merkt op dat bij de stukken een dagrapportage is gevoegd met contactmomenten met klager. Het beschreven contact op 17 juni 2021 om 16.30 uur was een contactmoment met de medewerkers die klager blijkens de schriftelijke mededeling ook hebben gehoord. Tijdens dit contactmoment, dat dus ook samenvalt met het tijdstip van horen en beslissen, komt klager niet aan het woord. De tekst lijkt te suggereren dat het een evaluatiegesprek is tussen de psychiater en de behandelcoördinator over het gedrag van klager en de te nemen maatregelen. Het beschreven contactmoment sluit af met: “Vanuit dit oogpunt is pt eind van de middag in afzondering geplaatst”.
Voor zover de drie momenten (evaluatie, hoorplicht en beslissing) al kunnen samenvallen op hetzelfde tijdstip, lijkt hiermee klagers stelling dat hij niet voorafgaand aan de beslissing is gehoord de meest aannemelijke. Het beroep van het hoofd van de instelling zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 24 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter