Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24195/TB, 23 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24195/TB

Betreft [klager]

Datum 23 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 november 2021 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en mr. J. Perenboom, namens verweerder, gehoord op de zitting van 8 april 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de beslissing van verweerder. Klager wenst een nieuwe behandelpoging, al dan niet in de vorm van een longcare-traject. Klager verzoekt primair zijn beroep gegrond te verklaren en subsidiair om de zaak aan te houden en het Openbaar Ministerie opdracht te geven een proefperiode in te gelasten in welke periode klager therapie kan volgen, al dan niet nieuwe Pro Justitia-rapportages kunnen worden opgesteld, dan wel een zorgconferentie kan worden belegd. Met name kan in die periode de zoektocht naar een longcare-voorziening worden voortgezet.

De tbs-maatregel van klager is in 1998 aangevangen. De tbs-maatregel is twee keer voorwaardelijk beëindigd, maar ook twee keer weer hervat. In die zin kan tot en met het transmuraal verlof het risicomanagement adequaat worden afgestemd zonder gevaar voor de maatschappij (longcare). Binnen een longstay-voorziening is begeleid verlof het hoogst haalbare. Klager heeft drie behandelpogingen gehad. Hierbij wenst klager erop te wijzen dat de behandeling in FPC Van der Hoeven Kliniek is gestagneerd vanwege een verschil in mening omtrent het gebruik van libido remmende medicatie. Er staat inmiddels echter vast dat klager geen stoornis parafilie heeft en dat voormelde medicatie niet is geïndiceerd. De indexdelicten betreffen zedendelicten. Tijdens de hervattingen van de tbs-maatregelen was sprake van andersoortige delicten. Tijdens de eerste hervatting is klager aangemerkt als verdachte, maar is hij, na onderzoek, niet vervolgd. Tijdens de tweede hervatting is klager veroordeeld voor een geweldsdelict. Klager geeft aan dat in deze zaak sprake is van noodweer en zijn cassatieberoep loopt nog. Klager is wel van mening dat hij in beide zaken fouten heeft gemaakt en ook dat hij andere keuzes had moeten maken. Na de eerste en tweede hervatting heeft hij een incidentenanalyse gemaakt. Met de incidentenanalyse na de tweede hervatting is hij binnen FPC Dr. S. van Mesdag in januari/februari 2021 gestart. Deze was pas gereed in juli 2021. Op dat moment was de aanvraag voor longstay al gedaan en hadden de gesprekken met de Pro Justitia rapporteurs al plaatsgevonden. Klager stelt zich op het standpunt dat de uitkomsten van de incidentenanalyse niet zijn meegenomen in de aanvraag en in de onderzoeken door Pro Justitia rapporteurs en het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP). Klager geeft aan dat hij van beide analyses veel heeft geleerd. Klager wil graag therapie volgen omtrent zijn kwetsbare kanten, zoals de beïnvloedbaarheid en het meer bewaken van grenzen. Klager had bij de eerdere hervattingen niet genoeg vertrouwen, waardoor hij geen volledige openheid heeft gegeven op bepaalde momenten. Dit betreurt klager achteraf. Klager is ook van mening dat er, ondanks de fouten die hij heeft gemaakt gedurende de twee voorwaardelijke beëindigingen, er een licht positieve lijn is. Na plaatsing in FPC Dr. S. van Mesdag had klager moeite om de hervatting en de beperkingen te accepteren. Na twee weken is aan klager gemeld dat de instelling wilde inzetten op een longcare-traject. Deze mededeling heeft de samenwerking met de instelling beschadigd en op scherp gezet. Dit leidde vrij snel tot afzondering en plaatsing op de crisisunit. Gedurende deze periode is klager aangemeld voor plaatsing in De Pelmolen en afgewezen op twee gronden, namelijk geen behandelmotivatie en een te heftige dynamiek. Klager was niet op de hoogte dat dit een geheel ander traject betrof dan de longstay, namelijk met mogelijkheden van onbegeleid en transmuraal verlof, en alsnog gericht op resocialisatie. Klager geeft aan dat hij dacht dat longcare en longstay hetzelfde was. Klager is slechts bij één longcare-voorziening aangemeld en heeft nooit zelf een intake gehad. Er zijn echter ook nog andere longcare-voorzieningen. De longcare-voorziening van FPC De Pompestichting neemt ook patiënten op met klagers indexdelicten. Volgens beleid komt klager ook in aanmerking voor een zorgconferentie plus. Deze is echter nooit aangevraagd. Klager stelt zich op het standpunt dat niet alles is geprobeerd ter afwending van het indienen van een longstay-aanvraag. Voorts merkt klager op dat op dit moment de wachtlijsten voor plaatsing in de LFPZ-voorziening in Zeeland lang zijn en dat klager, in afwachting daarvan, nog minstens een jaar in FPC Dr. S. van Mesdag zal verblijven. In die periode zal er niets worden ondernomen in afwachting van zijn overplaatsing. Ook is een hoog beveiligingsniveau niet noodzakelijk. In dat verband wordt gewezen op de omstandigheid dat zijn traject twee keer in een vergevorderd stadium, namelijk pas tijdens een voorwaardelijke beëindiging, fout is gelopen.  

Klager is van mening dat hij niet continue delictgevaarlijk is en hij is van mening dat er een zorgconferentie dient te worden georganiseerd. Er heeft alleen een gesprek met zijn advocaat plaatsgevonden, maar een zorgconferentie heeft nooit plaatsgevonden. Er wordt ook gesproken over de omstandigheid dat klager met de verkeerde vrouwen zou omgaan. Hierover is nog niet eerder gesproken. Klager heeft momenteel ondersteunende gesprekken. Dit vindt plaats in therapievorm. Er wordt besproken hoe klager zaken anders had kunnen aanpakken en over de keuze in vrouwen die hij maakt. Sinds één maand vinden deze gesprekken nu plaats. Op dit moment gaat het goed met klager. Klager zit inmiddels in fase vier. Dit is de hoogste fase die kan worden behaald in de instelling qua vrijheden. Ook is de instelling bezig met het aanvragen van humanitair verlof. Deze omstandigheden schetsen een ander beeld van klager. Dit zou ertoe kunnen leiden dat klager nu wel zou worden geaccepteerd voor plaatsing in een longcare-voorziening.

Standpunt van verweerder

Het feit dat psycholoog T. eerder heeft gerapporteerd over klager op een wijze die klager als ‘negatief’ bestempelt, maakt niet dat zij nu niet als onafhankelijke deskundige over klager kan rapporteren. Ook het feit dat de incidentenanalyse van klager nog niet was voltooid, staat niet aan het opstellen van een Pro Justitia rapportage in de weg. Klager heeft dan ook niets aangevoerd dat aanleiding kan geven tot het laten opmaken van een nieuwe rapportage(s).

Verweerder gaat uit van de inhoud van de rapportages van de Pro Justitia-rapporteurs en van FPC Dr. S. van Mesdag (hierna: de instelling). Die rapportages zijn duidelijk en eensgezind: de instelling noch de rapporteurs zien een reëel alternatief voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Psychiater G. concludeert dat slechts de LFPZ resteert en psycholoog T. ziet geen ingangen meer voor behandeling en acht de LFPZ-status onafwendbaar. Ook de LAP ondersteunt de LFPZ-plaatsing. De LAP zag bovendien geen aanleiding voor een proefperiode van zes maanden of voor nader onderzoek, waar klager ook in onderhavige procedure om verzoekt. Verweerder merkt op dat klager voldoet aan de criteria voor plaatsing in een LFPZ-voorziening op grond van het Beleidskader LFPZ.

Uit de reactie van de instelling van 14 januari 2022 blijkt dat er geen mogelijkheid is tot plaatsing van klager in een longcare-voorziening, dat de delictanalyse van juli 2021 geen nieuwe inzichten of aangrijpingspunten biedt, dat het geplande neuropsychologisch onderzoek alleen een negatieve invloed kan hebben op de prognose en dat de instelling geen aanleiding ziet voor de door klager geopperde zorgconferentie. De aanmelding voor plaatsing in een LFPZ-voorziening is voortgekomen uit een (interne) zorgconferentie in september 2020. Dat de incidenten die hebben geleid tot het hervatten van de tbs-maatregel van andere aard waren dan de indexdelicten is niet relevant voor de beoordeling van de plaatsingscriteria voor de LFPZ. Ook uit de hervattingsincidenten volgt immers dat sprake is van een serieus te nemen risico op (ernstige) recidive dat door behandeling onvoldoende is beperkt. Ook deze stelling van klager staat derhalve niet aan plaatsing in een LFPZ-voorziening in de weg.

De duidelijke adviezen van de instelling, de rapporteurs en de LAP en de meest recente reactie van de instelling laten naar het oordeel van verweerder geen ruimte voor de door klager subsidiair verzochte aanhouding met het oog op nader onderzoek en/of het volgen van aanvullende therapie gedurende zes maanden. De instelling acht een hoog individueel beveiligingsniveau wenselijk. Ook de Pro Justitia rapporteurs en de LAP hebben een hoog individueel beveiligingsniveau geadviseerd. Het feit dat klager zich niet kan vinden in de LFPZ-plaatsing en dat hij na de LFPZ-aanvraag ongeoorloofd zijn afdeling heeft verlaten, onderstrepen naar het oordeel van verweerder (in elk geval op dit moment) het belang van een hoog beveiligingsniveau.

Ter zitting heeft verweerder een nadere toelichting gegeven overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota. Hij heeft daarbij aangevoerd dat ook vanuit de LFPZ-voorziening uitstroom mogelijk is. Vanwege klagers delict en het vereiste beveiligingsniveau is een andere longcare-voorziening dan De Pelmolen geen mogelijkheid.

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 1 maart 1998 aangevangen.

Klagers tbs is aangevangen in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht. Daarna heeft hij verbleven in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug van waaruit hij is overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Laatstgenoemde instelling heeft klager op 1 maart 2021 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening.

Uit de Pro Justitia-rapportage van drs. G., forensisch psychiater, van 30 juni 2021 volgt dat hij zich kan vinden in het toekennen van de LFPZ-status. T., klinisch psycholoog, heeft in haar Pro Justitia-rapportage van 1 juli 2021 aangegeven dat zij niet anders dan kan concluderen dat de aanvraag van de LFPZ-status onafwendbaar is. Er worden geen ingangen meer gezien voor behandeling. Bij advies van 22 oktober 2021 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie heeft kunnen komen. Vervolgens is klager gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Verweerder heeft op 11 november 2021 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van het beroep nog niet gerealiseerd.

Het beoordelingskader

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:

a.  uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;

b.  naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;

c.  het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en

d.  hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

De toetsing van de bestreden beslissing

Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding van 1 maart 2021 voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP van 22 oktober 2021. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in FPC Dr. S. van Mesdag niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. Uit de stukken volgt dat klager in drie instellingen heeft verbleven en dat zijn

tbs-maatregel twee keer voorwaardelijk is beëindigd. Tijdens beide resocialisatiepogingen hield klager zich niet aan de afspraken. Ook volgt uit de stukken dat is gebleken dat, na een lange behandeling in het kader van de opgelegde tbs-maatregel, de ernstige problematiek van klager niet beïnvloedbaar is gebleken en dat, volgens psycholoog T., de conclusie dan ook luidt dat het risico op een geweldsdelict onverminderd aanwezig is. De beroepscommissie acht plaatsing in een LFPZ-voorziening dan ook aangewezen. Klager kan – zonder behandeldruk – laten zien of hij in staat is om meer zicht te krijgen op zijn problematiek en gedrag en mee te werken aan het onderzoeken van mogelijke uitstroommogelijkheden met een passend risicomanagement in de toekomst.

Er bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor het aanhouden van de behandeling van het beroep en het Openbaar Ministerie opdracht te geven een proefperiode in te gelasten in welke periode klager therapie kan volgen, al dan niet nieuwe Pro Justitia-rapportages kunnen worden opgesteld, dan wel een zorgconferentie kan worden belegd. Klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling en alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn aangeboden en dat zijn delictgevaarlijkheid wordt overdreven, vindt geen steun in de stukken die verweerder in deze procedure heeft ingebracht of in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 23 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. F.M.J. Bruggeman, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven