Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24315/TA, 27 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:27-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24315/TA

Betreft [klager]

Datum 27 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de fouillering van klager op 20 augustus 2021 (K-2021-000093) en

b.  de inbeslagname van voorwerpen bij een kamercontrole op 20 augustus 2021 (K-2021-000094).

De beklagcommissie, bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 8 april 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie, is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse en namens de instelling […], jurist, en […], psychiater, bij de instelling, gehoord op de zitting van 8 april 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er hebben meerdere kamercontroles plaatsgevonden. Bij de laatste keer zijn spullen in beslag genomen in het kader van de orde en veiligheid. Klagers spullen zijn, twee maanden na zijn binnenkomst, in beslag genomen. Aan klager is nooit een lijst gegeven van spullen die hij niet zou mogen hebben. Klager is niet op de hoogte gesteld van de zitting van de beklagcommissie en heeft ook geen stukken ontvangen. Klager heeft het verweer van de instelling dan ook niet kunnen lezen. Klager is daarnaast ook nog gefouilleerd. Er heeft alleen onderzoek plaatsgevonden aan zijn kleding en zakken. Klager is niet gevisiteerd.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het fouilleren vindt standaard plaats bij een kamercontrole. Bij het aanzeggen van de kamercontrole wordt een verpleegde gefouilleerd om te controleren of diegene geen spullen bij zich heeft.

3. De beoordeling

Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Beklag a.

In artikel 23, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) is bepaald dat het hoofd van de instelling bevoegd is een verpleegde bij binnenkomst in of bij het verlaten van een instelling, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dan wel de handhaving van de orde of veiligheid in de instelling, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

Klager is op 20 augustus 2021, voorafgaand aan de kamercontrole, gefouilleerd. Uit de memorie van toelichting bij artikel 23 van de Bvt volgt dat ook voor het fouilleren specifieke feiten en omstandigheden aanwezig dienen te zijn alvorens van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Namens de instelling is aangegeven dat verpleegden, bij het aanzeggen van een kamercontrole, worden gefouilleerd om te controleren of zij geen voorwerpen bij zich dragen. De beroepscommissie acht deze gang van zaken, zodat kan worden voorkomen dat verpleegden contrabande in hun kleding uit hun kamer meenemen alvorens een kamercontrole zal plaatsvinden, niet onredelijk of onbillijk. Mitsdien kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie zal daarom in zoverre het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

Beklag b.

Uit de stukken volgt dat klager de inbeslaggenomen voorwerpen tijdens een kamercontrole op 20 augustus 2021 niet op zijn kamer mocht hebben en dat deze spullen niet stonden vermeld op de na opname door het staflid opgestelde inventarislijst. De inbeslagname van de voorwerpen acht de beroepscommissie dan ook niet onredelijk en onbillijk. Dat mogelijk (een deel van) de voorwerpen niet tijdens een eerdere kamercontrole in beslag zijn genomen of dat van (een deel van) de voorwerpen mogelijk abusievelijk in eerste instantie wel toestemming is gegeven om deze op zijn kamer te mogen hebben, maakt dit niet anders. Op 20 augustus 2021 is tijdens een kamercontrole immers vastgesteld dat klager de inbeslaggenomen voorwerpen niet op zijn kamer mocht hebben.

Evenals de beklagcommissie merkt de beroepscommissie op dat het wel wenselijk is dat een kamerinventarislijst op juiste en duidelijke, met vermelding van naam, datum en ondertekening, wijze wordt vastgesteld. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal daarom in zoverre het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, wat betreft b. met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 27 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. F.M.J. Bruggeman, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven