Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24514/TA, 16 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/24514/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 16 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling)

1. De procedure

[klager] heeft beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel, ingaande op 14 mei 2021.

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 19 november 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €62,50 (RV2021-0000143). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling gehoord op de zitting van 8 april 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Klager en zijn raadsvrouw

mr. W.C. Alberts hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. Klagers raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting haar standpunt schriftelijk toegelicht en aan de RSJ toegezonden.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de instelling geen nieuwe afzonderingsmaatregel aan klager heeft aangezegd, maar slechts zijn verzoek tot terugplaatsing in afzondering heeft ingewilligd. De beklagcommissie stelt echter dat sprake is van een nieuwe beslissing. Nu een nieuwe beslissing is genomen, moet ook aan alle formele vereisten worden voldaan zoals het horen van klager en het uitreiken de schriftelijke mededeling. De instelling kan zich niet vinden in het oordeel van de beklagcommissie dat zij opnieuw aan de formele vereisten had moeten voldoen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de formele vereisten (zoals de hoor- en mededelingsplicht) gelden bij ingrijpende beslissingen. Op basis van de geest van de wet betreffen dit beslissingen die – tegen de wil van de verpleegde in – door de instelling worden genomen en zijn recht(en) beperken. In onderhavige zaak is klager niet tegen zijn wil afgezonderd. Klager verzocht immers zelf om afzondering in de separeergang. Hij heeft hiermee zelf zijn vrijheden beperkt en de instelling is dan ook van mening dat klagers terugkeer naar de afzonderingsruimte geen ingrijpende beslissing betreft. De mededelingsplicht is tevens gegrond op de effectiviteit van de bemiddelings- en beklagprocedure. Deze grond is niet van toepassing in onderhavig geval. De uitspraak van de beklagcommissie dient dan ook te worden vernietigd en de klacht dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

Subsidiair wordt verzocht om de klacht materieel ongegrond te verklaren, nu klager op

14 mei 2021 de door hem gewenste terugplaatsing forceerde. Hij deed dreigende uitspraken en liet het brandalarm afgaan. In de dagen daarna achtte het behandelteam het voortduren van de afzonderingsmaatregel noodzakelijk. Het hoofd van de instelling is van mening dat klager op goede gronden is teruggeplaatst naar de afzonderingsruimte. Het hoofd van de instelling kan zich ook niet vinden in de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

Standpunt van klager

De beklagcommissie heeft terecht geoordeeld dat het beklag gegrond dient te worden verklaard. In het beroepschrift wordt geen blijk gegeven van nieuwe standpunten. Opgemerkt wordt dat het de verbazing wekt dat het hoofd van de instelling blijft miskennen dat, wanneer een patiënt in afzondering wordt geplaatst, dit te allen tijde een ingrijpende beslissing is wegens de vergaande inperkingen op de rechten van patiënten, ook indien zij instemmen met het verblijf in een isolatiecel dan wel daar zelf om verzoeken. Immers, eenmaal in isolatie, is het niet aan de patiënt om te beoordelen of het genoeg is geweest. Verwijzend naar hetgeen door de beroepscommissie is overwogen alsmede eerder door klager naar voren is gebracht, heeft de beklagcommissie dan ook terecht geoordeeld dat de afzonderingsmaatregel van 11 mei 2021 heeft doorgelopen bij de plaatsing in afzondering op klagers eigen kamer. Dit betreft dan een lichtere maatregel. Op 14 mei 2021 is besloten om over te gaan naar een zwaardere maatregel. Dit betreft een nieuwe beslissing waartegen separaat beklag dient te worden ingediend. De eerder opgelegde afzonderingsmaatregel van 11 mei 2021 is dan beëindigd, hetgeen ook door het hoofd van de instelling is bevestigd. De uitspraak van de beklagcommissie dient te worden bevestigd.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 34, eerste lid juncto artikel 32, eerste lid, onder b. van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) is het hoofd van de instelling bevoegd een verpleegde af te zonderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid van de instelling.

Op 11 mei 2021 is aan klager een afzonderingsmaatregel met verblijf in de separeergang opgelegd. Op 14 mei 2021 is besloten dat klager de afzonderingsmaatregel mocht voortzetten op zijn eigen kamer. Klager geeft op 14 mei 2021 in de avond aan dat hij terug wil naar de afzonderingsruimte in de separeergang en hij dreigt het brandalarm af te laten gaan. Klager maakt zijn dreigementen waar en laat het brandalarm afgaan. Gezien klagers dreigende uitspraken en het laten afgaan van het brandalarm, kon de orde en veiligheid in de instelling niet worden gewaarborgd. Hierop is aan klager op 14 mei 2021 een afzonderingsmaatregel in de afzonderingsruimte in de separeergang aangezegd.

Hoewel klager zelf terug wenst te worden geplaatst in de afzonderingsruimte in de separeergang, houdt dit naar het oordeel van de beroepscommissie niet in dat niet hoeft te worden voldaan aan de vereisten van het horen van een verpleegde en het uitreiken van een schriftelijke mededeling. De beroepscommissie is van oordeel dat bij de beslissing tot oplegging van een ingrijpende maatregel van afzondering in een afzonderingsruimte in de separeergang het nakomen van de wettelijke voorschriften essentieel is. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre dan ook ongegrond verklaren. 

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat er voor het hoofd van de instelling, gelet op de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aanleiding was om klager af te zonderen in een afzonderingsruimte op de separeergang. De oplegging van de maatregel tot afzondering acht de beroepscommissie dan ook niet onredelijk of onbillijk. In de dagen daarna achtte het behandelteam het voortduren van de maatregel noodzakelijk. De beslissing om de maatregel te laten voortduren tot 17 mei 2021 acht de beroepscommissie evenmin onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het in beroep in zoverre dan ook gegrond verklaren. 

Gelet op het voorgaande ziet de beroepscommissie aanleiding om de door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkoming te matigen, in die zin dat aan klager vanwege vormverzuimen een tegemoetkoming wordt toegekend van €17,50.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de vormverzuimen en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beroep inhoudelijk gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre inhoudelijk alsnog ongegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €17,50.

Deze uitspraak is op 16 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. F.M.J. Bruggeman, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven