Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24528/TA, 19 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24528/TA      

Betreft [klager]

Datum 19 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de beslissing tot verlenging van klagers afdelingsarrest (begeleidingsmaatregel) d.d.

12 juli 2021 (OV2021/81);

b.  de inbeslagname van voorwerpen bij een kamercontrole op 15 juli 2021 (OV2021/82);

c.  de afwijzing van het verzoek om meer geld te mogen opnemen (OV2021/83);

d.  de beslissing tot het opleggen van een maatregel van afzondering d.d 28 juli 2021 (OV2021/91);

e.  de beslissing tot verlenging van de maatregel van afzondering d.d. 25 augustus 2021 (OV2021/104).

De beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 25 november 2021 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 20 april 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager persisteert bij zijn voor de beklagcommissie ingenomen standpunt. Klager is overgeplaatst naar een andere instelling, het gaat hem nu om een vergoeding na – alsnog in beroep - een gegrondverklaring. De begeleidingsmaatregel is verlengd omdat klager niet consequent zou hebben gewerkt en er hierdoor onvoldoende zicht zou zijn op zijn houding en opstelling. Verder is er nog steeds sprake van een aanklacht van klager tegen een medepatiënte, waardoor de veiligheid van de medepatiënte niet voldoende zou zijn gewaarborgd. Deze gronden zijn volgens klager ontoereikend om de maatregel te verlengen. Klager heeft op voldoende momenten gewerkt en hierdoor heeft de directeur voldoende momenten gehad om klagers gedrag en interactie met andere patiënten en personeel te monitoren. Hieruit is niets naar voren gekomen, geen spanningen en geen incidenten. Klager werkt onder begeleiding. Tijdens andere momenten, zoals bij sporten en wandelen, staat hij onder volledige controle en begeleiding. De overige momenten is klager ingesloten op zijn kamer. Hij krijgt simpelweg de kans niet om voor problemen te zorgen of de sfeer negatief te beïnvloeden. Ook de aanklacht van klager (tegenaangifte) gaf geen enkele aanleiding. De aangifte tegen klager is in februari 2021 geseponeerd. Vanwege de valse aangifte heeft klager in maart 2021 zelf aangifte gedaan. Dit wil echter nog niet zeggen dat er nog sprake is van boosheid bij klager.

Wat betreft de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de beklagcommissie ten onrechte geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat een afstandsbediening bij de kamercontrole in beslag is genomen. De afstandsbediening is achter een kast gevonden en in november 2021 aan klager teruggegeven.

Verder heeft de beklagcommissie ten onrechte geoordeeld dat vast is komen te staan dat het weekgeld is verhoogd, dat klager bij zijn mentor een verzoek kon doen voor meer weekgeld en dat klager vanuit behandelperspectief duidelijke begrenzing nodig heeft. Het extra geld wilde hij besteden aan verzorgingsproducten.

De beschuldigingen van het hoofd van de instelling dat klagers gedrag in toenemende mate niet was bij te sturen, klager behandelaren uit elkaar zou drijven en een negatieve sfeer zou neerzetten, zijn niet onderbouwd. De beschuldigingen worden door de beklagcommissie voor waar aangenomen, terwijl het hoofd van de instelling die beschuldigingen aannemelijk had moeten maken.

Klager volhardt verder in zijn standpunt dat hij de brieven niet heeft geschreven. Nergens uit blijkt dat klagers schrijfstijl overeenkomt met de schrijfstijl in de brieven. Klager meent dat er officieel onderzoek hiernaar gedaan moet worden. Een enkel vermoeden is onvoldoende om een afzonderingsmaatregel op te leggen. Klager heeft een seksuele relatie met een personeelslid. Een medepatiënt en een ander personeelslid zijn hier achter gekomen en reageren wraakzuchtig richting klager. Tijdens de afzondering was al duidelijk dat klager de brieven niet geschreven heeft.

De maatregel is verlengd omdat klager niet functioneel in contact was, nadrukkelijk aanwezig was maar zich hierin wel liet begrenzen en, omdat klager contact zocht met een medepatiënt. Wat hier ook van zij, klager meent dat deze gronden afzonderlijk als ook in onderlinge samenhang bezien ontoereikend zijn de maatregel te verlengen. De duur van de maatregel is disproportioneel. In de schriftelijke mededeling van 25 augustus 2021 wordt verwezen naar het luidkeels roepen door klager, maar dat heeft betrekking op een incident van een jaar eerder. 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling verwijst naar het voor de beklagcommissie gevoerde verweer. Er was geen sprake van samenwerking en openheid. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de vrijheden die hem zijn aangeboden. Wat betreft de inbeslaggenomen voorwerpen is navraag gedaan bij het behandelteam. Er is geen sprake geweest van inbeslagname van een afstandsbediening.

Over het verzoek meer geld te mogen opnemen, merkt het hoofd van de instelling op dat klager tot 6 juli 2021 €25,- per week kon opnemen. Op 8 juli 2021 is besproken dat zolang klagers familie geld naar klager blijft overmaken, hij €35,- per week kon opnemen. Klagers verzoek om €5,- extra per week te mogen opnemen is afgewezen. Het beleid in de instelling is €35,- per week.

De aan klager opgelegde afzonderingsmaatregel heeft te maken met een ontvangen anonieme brief, waarvan het vermoeden bestaat dat klager die heeft geschreven. De afzondering was noodzakelijk om de ontstane chaos op de afdeling te verminderen. Ook de gebrekkige samenwerking en de verslechterde relatie met het behandelteam hebben meegewogen bij de beslissing. De brieven zijn niet extern onderzocht, maar door het personeel. De brief is vergeleken met andere brieven van klager. Onduidelijk is wat de voorwaarden voor opheffing van de maatregel waren en wanneer deze is opgeheven. Het betreffende personeelslid met wie klager een relatie zou hebben, ontkent de beschuldigingen.

3. De beoordeling

a, d en e

Uit de stukken komt naar voren dat klager ontwrichtend gedrag en een gebrek aan samenwerking en openheid heeft laten zien. Hierdoor was het volgens het hoofd van de instelling moeilijk in te schatten hoe klager zich zou gedragen ten opzichte van medepatiënten. Verder heeft klager volgens het hoofd van de instelling ongewenst en grensoverschrijdend gedrag richting medepatiënten en het personeel laten zien. In de stukken wordt klagers splijtende gedrag beschreven, alsmede zijn gerichtheid op een medepatiënte met wie hij een relatie heeft gehad. Ook bestaat bij de instelling het vermoeden dat klager anonieme brieven naar de instelling en het ministerie heeft geschreven om een medewerker van de instelling in een kwaad daglicht te stellen door – zo begrijpt de beroepscommissie – te stellen dat de betreffende medewerker een seksuele relatie heeft met klager. Ook ter zitting van de beroepscommissie heeft klager zich hierover uitgelaten. Klager ontkent stellig de brieven te hebben geschreven evenals dat er sprake zou zijn van een gebrek aan medewerking en splijtend gedrag. Wat hier ook van zij, de beroepscommissie heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen het hoofd van de instelling hieromtrent naar voren heeft gebracht. Gelet op de moeilijke en intern ontwrichtende verhouding die tussen klager en de instelling is ontstaan, worden de voorgenomen beslissingen over klager besproken in een multidisciplinaire trajectcommissie. Het hoofd van de instelling beschrijft dat door de veeleisende dynamiek rondom klager een situatie is ontstaan die niet langer werkbaar en houdbaar is.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk was de vrijheden van klager te beperken met een begeleidingsmaatregel en op een later moment een afzonderingsmaatregel. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

b.

Klager klaagt over de inbeslagname van zijn afstandsbediening bij een kamercontrole op 15 juli 2021. Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager onbetwist gesteld dat hij de afstandsbediening in november 2021 heeft terugontvangen nadat deze achter een kast in het kantoor van het personeel is gevonden. Het hoofd van de instelling stelt dat geen sprake is geweest van inbeslagname. Voor de beroepscommissie blijft hiermee onduidelijk wat er met de afstandsbediening is gebeurd. Klagers stelling ter zitting van de beroepscommissie lijkt te bevestigen dat de facto sprake is geweest van een inbeslagname, terwijl – zo neemt de beroepscommissie aan – er geen redenen waren om tot inbeslagname te besluiten. Vastgesteld kan worden dat klager geruime tijd niet de beschikking heeft gehad over de afstandsbediening. Het beroep van klager zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal wat betreft dit onderdeel worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Gelet op de lange periode dat klager niet over zijn afstandsbediening heeft kunnen beschikken, zal de beroepscommissie voor het door hem hierdoor ondervonden ongemak een tegemoetkoming toekennen van €10,-.

c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de beklagonderdelen a, c, d en e bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij verklaart het beroep gegrond voor wat betreft beklagonderdeel b, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

Deze uitspraak is op 19 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven