Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25436/TA, 19 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/25436/TA

Betreft [klager]

Datum 19 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a. het niet horen van klager alvorens zijn afzonderingsmaatregel is verlengd en het niet tijdig uitreiken van die beslissing (OV2021/115);

b. de beslissing tot verlenging van de maatregel van afzondering d.d. 29 september 2021 (OV2021/118);

c. de beslissing tot het opleggen van een maatregel van afdelingsarrest d.d. 27 oktober 2021 (OV2021/123);

d. de beslissing tot verlenging van de maatregel van afzondering d.d. 30 oktober 2021 (OV2021/124).

De beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 17 januari 2022 het beklag voor wat betreft onderdeel a gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van €12,50 en het beklag wat betreft de overige onderdelen ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 20 april 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager persisteert bij de voor de beklagcommissie aangevoerde gronden. Klager kan zich niet verenigen met de hoogte van de door de beklagcommissie opgelegde tegemoetkoming van €12,50. Klager is zeven dagen afgezonderd geweest zonder grondslag. Aan de afzondering lag immers geen beslissing van het hoofd van de instelling ten grondslag. Klager meent dat conform de Standaardbedragen tegemoetkoming €70,= (7 x €10,=) passend en geboden is.

Wat betreft de afzonderingsmaatregel overweegt de beklagcommissie ten onrechte dat bij klager toenemend sprake is van onbetrouwbaar en onberekenbaar gedrag vanuit de niet behandelbaar gebleken psychopathie en risicofactoren. In het Pro Justitia rapport van psycholoog O. d.d. 18 oktober 2021 wordt de diagnose psychopathie niet onderschreven. Bij een score van 27 kan niet gesproken worden van ‘kenmerken van psychopathie’ of ‘trekken van psychopathie’. Voor de overweging van de beklagcommissie ontbreekt derhalve een voldoende feitelijke grondslag, waardoor deze niet houdbaar is. Daarnaast overweegt de beklagcommissie dat niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat de vermeende brief van eiser afkomstig is, maar wel van mening is dat het vermoeden meegewogen kan worden in de beslissing tot oplegging van de afzonderingsmaatregel. Klager volgt de beklagcommissie hierin niet. Als niet kan worden vastgesteld dat de brief van klager afkomstig is, kan deze vermeende brief in zijn geheel niet ten grondslag worden gelegd aan de bestreden beslissing. Ook niet door het vermoeden daarvan mee te wegen. De beklagcommissie heeft dit ten onrechte niet onderkend.

De beklagcommissie overweegt dat de bijzondere formele instructie waarbij de afzonderingsmaatregel en het afdelingsarrest door elkaar lopen begrijpelijk is. Klager volgt de beklagcommissie hierin niet. Als feiten en omstandigheden leiden tot oplegging van een minder ingrijpende maatregel, kan daarnaast niet alsnog de verregaande maatregel van afzondering worden opgelegd. De beklagcommissie heeft dit niet onderkend.

Daarnaast concludeert de beklagcommissie dat de kliniek voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de maatregelen noodzakelijk waren. Ook hierin volgt eiser de beklagcommissie niet. Opnieuw refereert de beklagcommissie hierbij aan de psychopathie van eiser, terwijl uit voornoemd Pro Justitia rapport volgt dat voor die overweging een feitelijke grondslag ontbreekt. Dat de maatregelen noodzakelijk waren en meteen voor de maximale termijn van vier weken moesten worden opgelegd, kan volgens eiser niet worden opgemaakt uit de bestreden beslissingen van de kliniek. Ook niet in samenhang met de verweerschriften. De beklagcommissie heeft dit niet onderkend.

Klager ontkent dat er geen sprake was van samenwerking. Hij heeft twee pogingen gedaan in september 2020 en in 2021, dit heeft tot niets geleid. Klager meent dat de conclusies van psycholoog O. gevolgd zouden moeten worden. Klager heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek van psychiater G. omdat deze psychiater volgens hem familiebanden heeft met een directielid van de instelling. Bovendien is de eerder gemaakte afspraak dat eerst een gesprek zou plaatsvinden met psycholoog O. en daarna met psychiater G. niet nagekomen.

Klager verblijft momenteel zonder beperkingen in FPC De Kijvelanden. De duidelijkheid die hij daar ervaart, bevalt hem.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling kan zich vinden in de gegrondverklaring van het beklag wegens een formeel verzuim. Inhoudelijk merkt het hoofd van de instelling op dat de afzondering noodzakelijk was om de rust te bewaren.

Klager verwijst naar de PJ-rapportage van psycholoog O. Het hoofd behandeling van de instelling heeft op 28 oktober 2021 op het rapport gereageerd. Zij kan zich niet vinden in de bevindingen in dit rapport. Een voorwaarde voor het beëindigen van de afzondering is dat klager meer zou samenwerken, dat was echter niet het geval.

Uiteindelijk is uit pragmatisch oogpunt ervoor gekozen aan klager wisselend een afdelingsarrest en een afzonderingsmaatregel op te leggen. Het afdelingsarrest doordeweeks, zodat klager kan werken en in de weekenden de afzonderingsmaatregel. De afzonderingsmaatregel heeft voortgeduurd tot 14 december 2021. 

3. De beoordeling

a.

Het beroep van klager is gericht tegen de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van een zuiver formeel verzuim, nu op de in de overige onderdelen van dit beroep beschreven gronden er inhoudelijk gezien redenen waren klager een afzonderingsmaatregel op te leggen. De beroepscommissie kan zich dus verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

b, c en d.

Evenals de beroepscommissie heeft overwogen in een ander beroep van klager met zaaknummer 21/24528/TA, komt uit de stukken naar voren dat klager ontwrichtend gedrag en een gebrek aan samenwerking en openheid heeft laten zien. Hierdoor was het volgens het hoofd van de instelling moeilijk in te schatten hoe klager zich zou gedragen ten opzichte van medepatiënten. Verder heeft klager volgens het hoofd van de instelling ongewenst en grensoverschrijdend gedrag richting medepatiënten en het personeel laten zien. In de stukken wordt klagers splijtend gedrag beschreven, alsmede zijn gerichtheid op een medepatiënte met wie hij een relatie heeft gehad. Ook bestaat bij de instelling het vermoeden dat klager anonieme brieven naar de instelling en het ministerie heeft geschreven om een medewerker van de instelling in een kwaad daglicht te stellen door – zo begrijpt de beroepscommissie – te stellen dat de betreffende medewerker een seksuele relatie heeft met klager. Ook ter zitting van de beroepscommissie heeft klager zich hierover uitgelaten. Klager ontkent stellig de brieven te hebben geschreven evenals dat er sprake zou zijn van een gebrek aan medewerking en splijtend gedrag. Wat hier ook van zij, de beroepscommissie heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen het hoofd van de instelling hieromtrent naar voren heeft gebracht.  Gelet op de moeilijke en intern ontwrichtende verhouding die tussen klager en de instelling is ontstaan, worden de voorgenomen beslissingen over klager besproken in een multidisciplinaire trajectcommissie. Het hoofd van de instelling beschrijft dat door de veeleisende dynamiek rondom klager een situatie is ontstaan die niet langer werkbaar en houdbaar is.

De beroepscommissie gaat voorbij aan klagers verwijzing naar de conclusie van psycholoog O. in de PJ-rapportage van 18 oktober 2021. Deze conclusie wordt door de instelling niet onderschreven. De door het hoofd van de instelling beschreven feiten bieden voldoende grondslag voor het opleggen van de bestreden maatregelen. De door psycholoog O. ter discussie gestelde diagnostiek van klager, doet hier niets aan af.

Vanaf 27 oktober 2021 is de afzonderingsmaatregel door de weeks omgezet in een afdelingsarrest zodat klager in de gelegenheid wordt gesteld te werken. In de weekenden blijft de afzonderingsmaatregel gehandhaafd. Het afdelingsarrest is een minder ingrijpende vrijheidsbeperkende maatregel dan een afzondering. Dit werkt in het voordeel van klager en kan naar het oordeel van de beroepscommissie bij afweging van alle in aanmerkende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk was de vrijheden van klager te beperken met een afzonderingsmaatregel en vanaf 27 oktober 2021 in combinatie met een afdelingsarrest. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 19 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven