Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20236/GA, 2 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/20236/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    2 augustus 2022 


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat het hem is geweigerd een keppel te dragen op de arbeidszaal.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 19 februari 2021 het beklag gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend (LW-2020-523). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. R.I. Kool en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het niet mogen dragen van een keppel is een grove schending van de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redenering dat het voorval op 12 augustus 2020 een eenmalig incident betreft en dat daarom geen compensatie wordt toegekend, wordt niet gevolgd. Op 13 augustus 2020 moest klager bij de Binnenkomst Afdeling Delinquenten (het BAD) ook zijn keppel afzetten voordat hij mocht doorlopen naar zijn afdeling. Klager heeft hinder ondervonden, zoals blijkt uit het indienen van een klaagschrift. Verzocht wordt om een compensatie van €7,50. 

Standpunt van de directeur
Klager draagt in beroep een nieuw feit aan. Dit feit is geen onderdeel van het beklag en mag daarom niet worden meegewogen in beroep. Voor het overige persisteert de directeur bij het in de beklagprocedure ingediende verweerschrift. 

3. De beoordeling
Ten aanzien van klagers eerst in beroep aangevoerde standpunt, inhoudende dat hij op 13 augustus 2020 zijn keppel af moest zetten bij het BAD, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt. De beroepscommissie zal dit standpunt daarom buiten beschouwing laten.

De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagrechter om klager geen tegemoetkoming toe te kennen. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft een gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. Ingevolge paragraaf 2.1 van de Circulaire richtlijnen met betrekking tot belijders van de joodse godsdienst in justitiële inrichtingen van 1 januari 2020 (kenmerk: 2481857) is een verbod op het dragen van een hoofddeksel een inbreuk op de voornoemde godsdienstvrijheid. De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager op 12 augustus 2020 zijn keppel niet heeft mogen dragen op de arbeid, heeft geleid tot een inbreuk op diens godsdienstvrijheid. Zij acht het aannemelijk dat klager door deze inbreuk ongemak heeft ondervonden, zoals klager stelt. Dat sprake zou zijn van een eenmalig incident als gevolg van een vergissing van de directeur, doet daar niet aan af, nu ook een eenmalig incident kan leiden tot dergelijk ongemak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen wegens het geleden ongemak. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van €7,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.


Deze uitspraak is op 2 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. B.M.L. Commelter, secretaris.
 
  
secretaris    voorzitter
 

Naar boven