Nummer 21/20496/GA
Betreft [Klager]
Datum 31 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft – voor zover in dit beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen:
a. het in het kader van het rechtsgangvervoer te vroeg worden opgehaald voor een raadkamerzitting;
b. de omstandigheid dat de transportbus op de terugreis ernstig vervuild was.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 1 maart 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a. (Z1-2020-1002). De beklagrechter heeft geen beslissing gegeven op het beklag als vermeld onder b. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. R.I. Kool en de directeur van de PI Zwolle in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten
Standpunt klager
Het beklag was bestemd voor de Commissie van Toezicht (CvT) bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Er rust bij de CvT van de PI Zwolle en bij de RSJ een doorzendplicht naar de juiste instantie op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit volgt ook uit RSJ 9 februari 2018, 17/1472/TB. Voorts is het vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat bij rechtsgangvervoer – onder de regelgeving van vóór 1 januari 2021 – sprake kan zijn van een zorgplicht van de directeur, ook al is het niet diens verantwoordelijkheid om dergelijk vervoer aan te vragen en te regelen. Klagers klacht heeft zowel betrekking op het vroege ophalen alsmede op de hygiëne in de bus. Daarbij ziet de klacht dus ook op de omstandigheden waaronder het vervoer plaatsvond. Dergelijke omstandigheden liggen niet enkel in de machtssfeer van het Openbaar Ministerie (OM), maar behoren ook tot de zorgplicht van de directeur. Om die reden is de klacht dan ook ontvankelijk. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Standpunt directeur
Voor het aanvragen en regelen van dergelijk vervoer is het OM verantwoordelijk. Er is dan ook geen sprake van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Voorts zijn ritgegevens opgevraagd en is navraag gedaan bij de afdelingen Logistiek en Vervoer. Door het plansysteem van de DV&O worden de vervoersbewegingen zo economisch en efficiënt mogelijk ingepland. Vervoersbewegingen worden ingepland conform transportaanvraag, afhankelijk van een aantal factoren zoals tijd, datum aanvraag en beschikbare vervoerscapaciteit. Vanwege de huidige maatregelen rondom het coronavirus zijn er minder voertuigen beschikbaar. Omdat toch wordt getracht de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk te benutten, kan het voorkomen dat een persoon vroegtijdig wordt opgehaald. Daarnaast zijn de beveiligers van DV&O die belast waren met de vervoersbeweging van klager gevraagd naar hun bevindingen. Beide beveiligers herkennen de klacht dat het voertuig ernstig vervuild zou zijn niet. Het voertuig is conform de Dienstinstructie bij aanvang van de dienst gecontroleerd door de beveiligers van DV&O.
2. De beoordeling
Bevoegdheid beklagrechter en beroepscommissie
Ten aanzien van klagers stelling dat zijn klachten hadden moeten worden doorgestuurd naar de beklagcommissie van de CvT bij de DV&O, merkt de beroepscommissie het volgende op. Het is vanaf 1 januari 2021 mogelijk om rechtstreeks te klagen over een beperkt aantal vervoerskwesties bij de beklagcommissie van de CvT voor het vervoer. Nu klagers klachten dateren van vóór 1 januari 2021 zijn zowel de beklagrechter bij de PI Zwolle als de beroepscommissie bevoegd om van klagers klachten met betrekking tot het rechtsgangvervoer kennis te nemen. De stelling dat de klachten hadden moeten worden doorgezonden wordt dan ook niet gevolgd.
Beklag a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag b.
De beroepscommissie begrijpt klagers klacht onder b. als te zijn gericht tegen de omstandigheid dat de transportbus op de terugreis was vervuild. De beroepscommissie constateert dat de beklagrechter niet op dit beklag heeft beslist. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie op het beklag beslissen. Het vervoer van een gedetineerde van de inrichting naar een terechtzitting betreft zogenaamd ‘rechtsgangvervoer’. Weliswaar is het OM en niet de directeur verantwoordelijk voor het aanvragen en regelen van dergelijk vervoer, maar gelet op RSJ 23 juni 2015, 15/786/GA, RSJ 20 augustus 2013, 13/1628/GA en RSJ 3 juli 2014, 14/266/GA, kan er onder omstandigheden met betrekking tot het rechtsgangvervoer sprake zijn van een zorgplicht van de directeur. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval evenwel geen sprake. Er is daarom geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal klager derhalve ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk inzake beklag b.
Deze uitspraak is op 31 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
secretaris voorzitter