Nummer 22/26853/GV
Betreft [klager]
Datum 6 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 april 2022 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. C.A.M.J.M. Joosten, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de afwijzende beslissing van de directeur van de penitentiaire inrichting Roermond (hierna: de directeur) naar aanleiding van het door klager ingediende verzoek om incidenteel verlof.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verzoekt om incidenteel verlof om de eerste heilige communie van zijn negenjarige kleinzoon op 15 mei 2022 te kunnen bijwonen. Net als in de zaak RSJ 7 augustus 2014, 14/2708/GV, is bij klager sprake van een zeer uitzonderlijk geval dat maakt dat de aanwezigheid van klager bij de communie van zijn kleinzoon noodzakelijk is, in de zin van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). De communie belichaamt de gemeenschap met Christus en de opneming in de katholieke kerk. Bovendien staat de communie binnen het katholieke geloof qua zwaarte gelijk aan een geboorte. In de afwijzende beslissing stelt de directeur van de locatie Roermond daarom ten onrechte dat de geloofsovertuiging van de gedetineerde geen doorslaggevende reden is om een noodzaak tot verlofverlening aan te nemen.
Ook voor klagers kleinzoon is het belangrijk dat klager bij de communie aanwezig is. Zij hebben een zeer goede band met elkaar. Daarbij is de oma van klagers kleinzoon, tevens echtgenote van klager, twee jaar geleden overleden en haar gemis (en het eventuele gemis van klager) is op deze mooie en bijzondere dag extra voelbaar.
Standpunt van verweerder
De rechtspraak van de beroepscommissie wijst uit dat de aanwezigheid van de gedetineerde bij een communieplechtigheid niet noodzakelijk is. Er is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden, zoals het geval was in RSJ 7 augustus 2014, 14/2708/GV, op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de communie zonder klagers aanwezigheid geen doorgang kan vinden. Tegen het negatieve advies van de directeur van de locatie Roermond kan klager bij de beklagcommissie een klacht indienen.
3. De beoordeling
Het door de raadsvrouw ingediende beroep verstaat de beroepscommissie als te zijn gericht tegen de beslissing van verweerder van 6 april 2022. Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie, waarin de directeur zitting heeft, hebben verweerder in dit kader geadviseerd. Uit artikel 6 van de Regeling vloeit voort dat een advies van de directeur aan verweerder, anders dan een beslissing door de directeur zelf, niet voor beklag vatbaar is (en daarmee evenmin vatbaar voor beroep).
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager is in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Hij is sinds 8 juni 2021 in Nederland gedetineerd. De einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 6 februari 2024.
In artikel 21 van de Regeling is bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Klager verzoekt om incidenteel verlof om de communie van zijn kleinzoon op 15 mei 2022 te kunnen bijwonen. In beroep is toegelicht waarom klagers aanwezigheid bij de communie voor zijn kleinzoon en hem belangrijk is.
Klager betoogt dat de communie in (cultureel) godsdienstig opzicht dezelfde waarde heeft als een geboorte. Ook indien dit het geval is, kan dat redelijkerwijs niet leiden tot de conclusie dat een incidenteel verlof voor het bijwonen van de communie van een kleinkind noodzakelijk is in de betekenis van de Regeling. Hierbij betrekt de beroepscommissie het feit dat verlofverlening rondom een geboorte in beginsel alleen kan plaatsvinden in relatie tot de levenspartner van de gedetineerde (artikel 26 en 36 van de Regeling). Van een vergelijkbare situatie zoals deze zich voordeed in RSJ 7 augustus 2014, 14/2708/GV, is geen sprake.
Niet is gebleken dat de communieplechtigheid zonder de aanwezigheid van klager geen doorgang kan vinden. Gelet hierop en op het voorgaande is de noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof onvoldoende aannemelijk geworden. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 6 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter