Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21636/GA, 19 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/21636/GA

            
Betreft    [Klager]
Datum    19 juli 2022 


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het uitblijven van een (deugdelijke) maandelijkse toetsing van de maatregelen die hem zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) in januari 2021.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 1 juni 2021 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2021-123). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Krimpen aan den IJssel en […], juridisch medewerker bij de PI Krimpen aan den IJssel, gehoord via telehoren op de zitting van 22 februari 2022. 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft in januari 2021 met de directeur gesproken en zijn visie op de GVM-maatregelen kenbaar gemaakt aan de directeur. In hoeverre dit is betrokken in de belangenafweging blijkt nergens uit. Uit het gespreksverslag dat pas weken later aan klager is uitgereikt, volgt ook niet (duidelijk) het standpunt van klager en hoe de directeur dit heeft betrokken in zijn belangenafweging. Het op schrift stellen van de beslissing is niet wettelijk verplicht, maar is in de jurisprudentie van de beroepscommissie wel als relevant benoemd voor de inzichtelijkheid van de beslissing. Klager betwist uitdrukkelijk dat sprake is van een deugdelijke belangenafweging. Dat er geen nieuwe informatie is binnengekomen vanuit het Operationeel Overleg en Gedetineerden Recherche Informatiepunt, brengt niet automatisch met zich mee dat er geen verandering is in de situatie. Uit de beslissing tot verlenging van de maatregelen volgt niet of door de directeur is beoordeeld dat alle opgelegde GVM-maatregelen nog nodig waren en waarom. Verzocht wordt om gegrondverklaring met tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur
Klager kreeg in het verleden telkens een nieuwe beschikking uitgereikt bij de maandelijkse toetsing van de GVM-maatregelen. Deze beschikking besloeg telkens opnieuw een periode van zes maanden. De inrichting is door andere inrichtingen geattendeerd op deze afwijkende werkwijze. Daarop is besloten de maandelijkse toetsing mondeling te laten plaatsvinden. Het is niet wettelijk voorgeschreven dat de maandelijkse toetsing op schrift dient te worden gesteld. Er heeft wel een maandelijkse toetsing van de GVM-maatregelen plaatsgevonden waarin is getoetst of de oplegging van de maatregelen nog stand hield. 

3. De beoordeling
Indien noodzakelijk in verband met de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting kan de directeur aan een gedetineerde die op de GVM-lijst is geplaatst, toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging over de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Gelet op het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet die belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en schriftelijk worden onderbouwd. De enkele verwijzing naar de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst is onvoldoende (vergelijk RSJ 5 februari 2018, 17/2444/GA). 

De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur gehouden is maandelijks een voor de gedetineerde voldoende inzichtelijke belangafweging te maken omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatregelen. Uit de Penitentiaire beginselenwet noch uit de circulaire ‘Beleid gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico’ blijkt dat de directeur een gedetineerde maandelijks dient te horen omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatrelen dan wel dat de directeur dit maandelijks schriftelijk kenbaar dient te maken aan de gedetineerde. Echter volgt uit vaste jurisprudentie (zie onder meer RSJ 4 februari 2013, 12/2694/GA) dat de beroepscommissie het in het kader van een inzichtelijke belangenafweging wenselijk acht dat de directeur een gedetineerde niet alleen voorafgaand aan de beslissing maandelijks hoort omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatregelen, maar ook maandelijks schriftelijk kenbaar maakt welke gronden en argumenten aan zijn afweging en beslissing ten grondslag hebben gelegen (vergelijk RSJ 16 februari 2015, 14/2372/GA).

De directeur verwijst voor de maandelijkse toetsing in januari 2021 naar het gesprek met klager op 18 december 2020. De beroepscommissie stelt vast dat de op schrift gestelde beslissing van 18 december 2020 ziet op de maandelijkse toetsing in december 2020. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat in januari 2021 de maandelijkse toetsing van de noodzaak tot voortduring van de aan klager opgelegde GVM-maatregelen heeft plaatsgevonden of dat klager in dat kader – voorafgaand aan de beslissing – is gehoord. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €10,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.


Deze uitspraak is op 19 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
 
  
secretaris    voorzitter
 

Naar boven