Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8553/GV, 28 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer      R-20/8553/GV               

Betreft        […]    Datum         28 april 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 november 2020 klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2.      De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om een rechtszitting in een bestuursrechtelijke procedure te kunnen bijwonen, over het afwijzende besluit op zijn verzoek om inzage in politiegegevens. De zitting was aanvankelijk op 10 november 2020 gepland en heeft uiteindelijk op 13 januari 2021 plaatsgevonden. Klager is helaas niet in het gelijk gesteld. Zijn casemanager heeft in de verlofaanvraag gewezen op het aanmerkelijke (rechtspositionele) belang van zijn persoonlijke aanwezigheid bij de zitting. In de zittingsuitnodiging staat bovendien dat de zaak alleen doorgang kan vinden als partijen in persoon aanwezig zijn. Dat klager zich kan laten vertegenwoordigen door een advocaat is dus ontoereikend.

Het negatieve advies van de directeur is niet onderbouwd en onrechtmatig, vanwege de stroeve relatie tussen de directie en klager en omdat de directeur partij heeft gekozen in klagers rechtszaak. Het rechtsgebied waarop een rechtszaak betrekking heeft, mag niet bepalend zijn voor de mate waarin hij belang heeft om een rechtszitting bij te wonen. Het lijkt erop dat op willekeurige gronden wordt beslist wanneer hij de inrichting wel en wanneer niet mag verlaten. In het (positieve) advies van het Openbaar Ministerie (OM) staan overigens feitelijke onjuistheden en medische gegevens van klager, wat in strijd is met privacyregels.

Dat klagers naam in de zittingsuitnodiging met andere voorletters is genoemd, berust op een verschrijving. Het dossier in de bestuurszaak is gewoon naar klagers raadsman gestuurd en de casemanager heeft voor niemand anders dan klager een verlofaanvraag ingediend. Er bestaan daarom geen redenen om eraan te twijfelen dat de zittingsuitnodiging niet aan klager is gericht. Ook het OM gaat hiervan uit. De impliciete suggestie van verweerder dat klager onder valse voorwendselen de inrichting zou proberen te verlaten, is onjuist en ethisch laakbaar. Het lag op de weg van verweerder om de (on)juistheid van de persoonsgegevens in de uitnodigingsbrief te achterhalen. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

De noodzaak voor het verlenen van verlof is onvoldoende aannemelijk geworden. Het schrijven van de rechtbank is niet aan klager geadresseerd, maar aan een persoon die andere voorletters heeft. Het is dus niet duidelijk of klager belanghebbende is. Het feit dat zijn casemanager het verzoek om verlof heeft ingediend, betekent niet dat verlofverlening noodzakelijk is. Daarnaast had klager zich door een advocaat kunnen laten vertegenwoordigen.

Klager heeft het onderhavige beroep ingesteld op 10 november 2020, terwijl de zaak op 11 november 2020 zou dienen. Daarmee heeft klager de kans aanvaard dat zijn beroep niet op tijd zou kunnen worden behandeld. Het staat klager overigens vrij een nieuw verzoek tot inzage van de betreffende politiegegevens in te dienen.

3.      De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat zij het betreurt dat zij in deze verlofzaak, door uiteenlopende omstandigheden, nu pas uitspraak doet.

Klager is sinds 25 november 2017 gedetineerd. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs-maatregel), wegens poging tot moord. Tegen dit arrest heeft hij een cassatieberoep ingediend. Verder heeft hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van zeven dagen ondergaan, evenals een vervangende hechtenis van twintig dagen, in verband met het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

De beroepscommissie stelt vast dat, blijkens de door klager overgelegde uitnodigingsbrieven, zijn raadsman namens hem een beroep heeft ingediend, dat zou worden behandeld ter zitting van de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling bestuursrecht. Klager wilde bij deze zitting aanwezig zijn. De aanvankelijk op 10 november 2020 geplande zitting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 13 januari 2021. Klagers verlofaanvraag is niet behandeld op grond van artikel 26, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, maar aangemerkt als een verzoek om incidenteel verlof, waarop verweerder heeft beslist.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof onvoldoende aannemelijk geworden. Hiertoe wordt overwogen dat, nog los van de mogelijkheid dat de op de uitnodigingsbrieven genoemde naam inderdaad een verschrijving betreft, uit de uitnodigingsbrieven blijkt dat klager niet verplicht was om in persoon te verschijnen en dat hij zich kon laten vertegenwoordigen door zijn raadsman. Hiervan heeft klager overigens ook gebruikgemaakt, aangezien hij te kennen geeft dat de zitting van 13 januari 2021 heeft plaatsgevonden in het bijzijn van zijn raadsman.

De beroepscommissie ziet overigens geen aanwijzingen voor de stelling dat de adviezen van de directeur en het OM onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat deze onjuiste informatie bevatten of dat bepaalde (medische) informatie om redenen van privacy niet in deze adviezen mocht worden opgenomen.

Omdat de noodzaak voor het verlaten van de inrichting ontbrak, kon klagers verlofaanvraag in redelijkheid worden afgewezen. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4.      De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 28 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

        

 

secretaris    voorzitter

Naar boven