Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2372/TR, 31 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2372/TR

betreft: [klager] datum: 31 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C.L. van den Puttelaar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 24 augustus 2007 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 december 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.L. van den Puttelaar, en namens de Staatssecretaris, [...]. Voorts zijn van de
zijde van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek gehoord [...], directeur behandeling/psychiater en [...]t, jurist-criminoloog.

De reactie van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek van 10 december 2007 zal bij het dossier worden gevoegd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft op 24 augustus 2007 beslist, indien er sprake mocht zijn van een machtiging tot begeleid verlof, deze machtiging per direct in te trekken.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 14 oktober 1984 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Klager heeft sindsdien in diverse penitentiaire inrichtingen verbleven.
Klager heeft op 11 maart 1998 een gratieverzoek ingediend. Het gerechtshof te Den Haag heeft op 18 september 1998 geadviseerd klager te laten observeren en te laten rapporteren omtrent het recidivegevaar. Klager is vervolgens op 7 mei 1999 opgenomen in
het Pieter Baan Centrum. Het gratieverzoek is op 16 januari 2001 afgewezen.
De Commissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (GGG) heeft, mede op grond van het Pro Justitia rapport van 12 augustus 1999, geadviseerd klager op te laten nemen in een tbs-inrichting.
De Minister heeft op 20 juli 2001 beslist klager op basis van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 41 Pm te plaatsen in een tbs-inrichting. Klager is op 31 augustus 2001 opgenomen in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek (Van der
Hoevenkliniek).
Op 13 september 2002 is door de Minister een machtiging begeleid verlof verleend. De Van der Hoevenkliniek heeft op 6 juli 2005 verzocht de machtiging met een jaar te verlengen.

3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met de intrekking van de machtiging van zijn begeleid verlof. Klager heeft begeleid verlof genoten van 13 september 2002 tot 24 augustus 2007. Het verlof is gebaseerd op de afspraken, die gemaakt zijn tussen de Van der
Hoevenkliniek, klager en de Minister, vastgelegd in een Memo van 19 juli 2001 en herhaald in een brief van 20 juli 2001 van de Minister aan de Van der Hoevenkliniek. Jarenlang is uitvoering gegeven aan de plannen weergegeven in dit Memo. Klager heeft
een partner en samen hebben zij een kind.
In 2005 wordt een doorbraak bereikt in de behandeling bij klager en een aanvraag tot onbegeleid verlof wordt voorbereid. De verloven zijn steeds zonder problemen verlopen.
Op 5 juli 2006 schrijft de Staatssecretaris aan de Van der Hoevenkliniek dat zij graag een evaluatie van de begeleide verloven wil hebben. De Van der Hoevenkliniek kon daaruit afleiden dat de verloven werden gecontinueerd en hoefde daaruit niet te
begrijpen dat er sprake zou kunnen zijn van een nieuwe machtiging. De Staatssecretaris stelt dat er op 15 juni 2006 een telefonische machtiging is gegeven. Op 15 juni 2006 is er geen telefonisch contact geweest. Dat sprake zou zijn van een reeds
verlopen nieuwe machtiging is ook onaannemelijk nu de Staatssecretaris in de nota’s van 29 januari en 13 februari 2007 niet rept van het beëindigd zijn van begeleide verloven noch van een telefonische machtiging verleend op 15 juni 2006. Wel wordt door
de Staatssecretaris verwezen naar de brief van 26 oktober 2005 waarin wordt vermeld dat de machtiging wordt gehandhaafd.
Klager en de Van der Hoevenkliniek gaan ervan uit dat er geen andere machtiging is dan die van 13 september 2002, welke machtiging is blijven bestaan en pas is ingetrokken bij brief van 24 augustus 2007.

[...], directeur behandeling/psychiater geeft de volgende toelichting.
De datum van 15 juni 2006 is van cruciaal belang. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een telefonische afgegeven machtiging. Deze komt ook niet voor in het kliniekregistratiesysteem. Op die datum heeft de algemeen directeur van de Van der
Hoevenkliniek en het hoofd van ITZ over de zaak gesproken en marge van een overleg in Den Haag. Er is geen andere vastlegging van een toestemming de begeleide verloven te kunnen blijven praktiseren dan de brief van 27 juni 2006 van de Van der
Hoevenkliniek aan de Staatssecretaris.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 15 juni 2006 is bij wijze van hoge uitzondering en gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak een telefonische machtiging tot begeleid verlof verleend. Deze is, gelet op artikel 53, tweede lid, Rvt na een jaar, dat wil zeggen op 15 juni
2007,
van rechtswege komen te vervallen. Van de Van der Hoevenkliniek is niet twee maanden voor het verlopen van de machtiging een evaluatie in de zin van artikel 53, tweede lid, Rvt ontvangen. Een dergelijke evaluatie is vereist voor het geven van een
nieuwe
machtiging. Evenmin is een dergelijke machtiging aangevraagd.
Bij brief van 24 augustus 2007 heeft de Staatssecretaris medegedeeld dat volgens de Minister vooralsnog geen sprake is van een situatie waarbij gratie wordt overwogen. Bij de plaatsing van klager vormde de mogelijkheid van gratie een belangrijk
element.
In het verlofbeleid dat gold tot de inwerkingtreding op 1 juli 2007 van het huidige verloftoetsingskader bestond de mogelijkheid om in dit soort gevallen resocialisatieverlof te verlenen. Conform het geldende verloftoetsingskader komt klager als
levenslanggestrafte inmiddels niet meer in aanmerking voor resocialisatieverlof.
De beleidsvoornemens van klagers behandeling zijn vastgelegd in het eerdergenoemde Memo. In het kader van het gewijzigd beleid kan de in de Memo uitgezette koers verlaten worden.
Aan klager is een levenslange gevangenisstraf opgelegd en geen tbs. Indien gratieperspectief komt te vervallen is er geen reden meer om klager te resocialiseren.
Terugplaatsing van klager naar een penitentiaire inrichting is nog niet aan de orde.

4. De beoordeling
Eerder genoemd Memo van 9 juli 2001 houdt onder meer het volgende in.
Op advies van de commissie GGG is besloten klager in het kader van artikel 13 Sr jo artikel 41 Pm ter behandeling op te nemen in een TBS-kliniek. De Van der Hoevenkliniek is bereid tot opname, mits er op voorhand duidelijkheid wordt geboden over de
haalbaarheid van een resocialisatietraject in relatie met het omzetten van de levenslange gevangenisstraf in een eindige gevangenisstraf middels gratie.
Klager zal worden beschouwd als een patiënt die recht heeft op het behandelbeleid dat in de kliniek geldt voor tbs-gestelden. Dat kan op termijn betekenen dat er een verlofbeleid op gang komt. Voorkomen dient te worden dat rond het moment dat vanuit
behandelingsoptiek een verlofbeleid verantwoord wordt geacht, dit beleid wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en/of politieke redenen.
Op 13 september 2002 is een machtiging begeleid verlof voor klager afgegeven.

Namens de Staatssecretaris is gesteld dat op 15 juni 2006 een telefonische machtiging is verleend aan de Van der Hoevenkliniek. Door het hoofd van de inrichting wordt betwist dat op 15 juni 2006 een dergelijke telefonische machtiging is gegeven. De
beroepscommissie overweegt dat het in zeer uitzonderlijke gevallen kan voorkomen dat een machtiging tot verlof telefonisch wordt gegeven. Gezien echter het belang van een dergelijke mededeling zal de op die wijze verleende machtiging naar het oordeel
van de beroepscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk vastgelegd dienen te worden. Nu in onderhavige zaak een dergelijke uiteindelijk op schrift gestelde machtiging ontbreekt moet het ervoor worden gehouden dat de bedoelde telefonische
verlofmachtiging niet is gegeven.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat van een van rechtswege vervallen van een verlofmachtiging in dezen geen sprake is. Bij brief van 24 augustus 2007 is de machtiging tot begeleid verlof ingetrokken en klager heeft tijdig beroep ingesteld.
De beroepscommissie zal klager ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

In het verlofbeleid dat gold tot de inwerkingtreding op 1 juli 2007 van het huidige verloftoetsingskader, bestond de mogelijkheid om levenslanggestraften waarbij gratieverlening wordt overwogen, resocialisatieverlof te verlenen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing uitsluitend is gebaseerd op veranderde inzichten ten aanzien van het verlofbeleid in het algemeen en niet op de bijzonderheden
van het onderhavige individuele geval. Bij deze beslissing is niet betrokken dat klagers begeleide verloven al een aantal jaren zonder problemen zijn verlopen. Uit de verklaringen van de Staatssecretaris, noch uit die van klager komt naar voren dat er
door toedoen van klager zelf enige aanleiding is ontstaan om de machtiging in te trekken. Dit alles klemt des te meer nu in het Memo van 2001, waarin uitdrukkelijk is vastgelegd dat voorkomen dient te worden dat het verlofbeleid ten aanzien van klager
wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en/of politieke redenen, verwachtingen zijn gewekt voor een resocialisatie traject.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen moet tot de slotsom leiden dat de beslissing tot intrekking van de machtiging tot begeleid verlof als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Klager is getroffen in zijn resocialisatie, nu zijn begeleid verlof is ingetrokken. De gevolgen daarvan zijn niet meer ongedaan te maken . Daarvoor dient klager een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie stelt deze vast op € 100,=.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 100,= .

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 31 maar 2008

secretaris voorzitter

Naar boven