Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7096/GA, 20 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7096/GA

Betreft             [klager]

Datum             20 juli 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 18 januari 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij het PPC van de PI Vught heeft op 29 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/000175). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op grond van artikel 46e, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet dient ten behoeve van een beslissing tot verlenging van de dwangmedicatie te worden overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater en een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog op het toepassen van een dwangmedicatie kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling is betrokken. Er is geen sprake geweest van een deugdelijk onderzoek door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, nu deze psychiater klager op 7 januari 2020 alleen heeft gesproken door het boeienluik van de fitnessruimte. Dit gesprek was relatief kort, aangezien de schriftelijke weergave daarvan slechts twee alinea’s beslaat. Ook wordt de noodzaak van het toepassen van dwangmedicatie betwist, waarbij aansluiting wordt gezocht bij hetgeen bij de beklagrechter is aangevoerd.

Standpunt van de directeur

In beroep wordt namens klager aangevoerd dat de second opinion door een onafhankelijke psychiater niet deugdelijk heeft plaatsgevonden. De raadsman voert aan dat het onderzoek door deze psychiater vrij kort was. Hiermee wordt door de raadsman een aanname gedaan, waarbij hij kennelijk vindt dat de deugdelijkheid van een second opinion afhankelijk is van de duur van het gesprek. De directeur heeft evenwel geen redenen te twijfelen aan de second opinion die is opgesteld.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw nodig is, de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

In het geval van een verlengingsbeslissing vereist de wet niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater (second opinion) wordt ingewonnen. In uitspraak RSJ 14 juli 2020, R-19/5315/GA, heeft de beroepscommissie evenwel overwogen dat zij het vanuit oogpunt van zorgvuldigheid bij langlopende dwangtrajecten aangewezen acht dat om de zes maanden door een onafhankelijke psychiater de noodzaak en toepassing van de a-dwangbehandeling wordt getoetst. In de onderhavige zaak is een advies van een onafhankelijk psychiater overgelegd, hetgeen in overeenstemming is met voornoemde uitspraak.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een ernstig gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij gesproken moet worden van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Het wantrouwen van klager nam in het verleden soms zodanige vormen aan dat dit als paranoïdie, of zelfs als een paranoïde waan omschreven werd. Omdat de basis van dit wantrouwen voortkomt uit zijn persoonlijkheid en er de laatste jaren (mede vanwege de anti-psychotische medicatie) niet meer gesproken is over een evident psychotisch toestandsbeeld, wordt zijn neiging tot paranoïde psychotische overschrijdingen niet separaat geclassificeerd (anders dan door de paranoïde trekken van zijn persoonlijkheidsstoornis).

Voor de start van de dwangbehandeling toonde klager zich onbetrouwbaar in zijn medicatie-inname. Tegen zijn behandelaren heeft hij gezegd dat hij de noodzaak van de behandeling niet inziet en wil stoppen met de dwangbehandeling. Dit zorgde voor toename in paranoïdie, alwaar gevaar uit voortvloeide. Klager gaf telkens aan dat hij onrechtvaardig wordt behandeld en dat het personeel niet de waarheid spreekt. Klager zei bijvoorbeeld dat hij niet mocht luchten en/of bellen van het personeel, terwijl het personeel dit niet heeft gezegd. Hij voelde zich onjuist bejegend en had het idee dat mensen hem beperkten in zijn rechten. Het voorgaande is eerder gerapporteerd en volgt uit de Pro Justitie rapportage, opgesteld door het Pieter Baan Centrum (PBC).

Tijdens de huidige dwangbehandeling is duidelijk geworden dat de behandeling met antipsychotica de paranoïdie doet verminderen. Eerder is klager ingesteld op clozapine, die tijdelijk gestaakt diende te worden in verband met bijwerkingen (leukopenie). Tijdens het staken hiervan werd eerdere depotmedicatie hervat. Hierop werd een toename van paranoïdie zichtbaar en namen de bedreigingen richting het personeel weer toe. Na stabilisatie wordt klager opnieuw ingesteld op clozapine. Klager dient tijdens de behandeling met clozapine verplicht mee te werken met labcontroles, omdat de medicatie meer risico’s kent (zelfs in potentie dodelijk kan zijn) dan andere medicatie.

Klager heeft in het verleden – zo blijkt uit het rapport van het PBC – paranoïde gewelddadig gedrag vertoond, omdat hij medicatie-ontrouw was. Klager is in 1998 veroordeeld vanwege poging tot doodslag op een medewerker van een PI. Recentelijk is klager veroordeeld voor het van het leven beroven van een medewerker van een kliniek. Klager wil daar niet over praten. Klager uit regelmatig – ook recent – bedreigingen naar het personeel en heeft geprobeerd het personeel aan te vallen, ondanks dat klager in een boeienregime verbleef.

Klager kan vanwege zijn paranoïde overtuigingen agressie richting derden laten zien, met kans op ernstig lichamelijk letsel dan wel de dood van de ander. Anderzijds bestaat het gevaar dat klager niet voldoet aan de noodzakelijke labcontroles en dat daarmee de veiligheid van klager zelf in het gevaar komt. Zonder noodzakelijke labcontroles kan de veiligheid onvoldoende gewaarborgd worden met betrekking tot de in potentie dodelijke bijwerkingen van de huidige medicatie.

Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke behandeling met het huidige antipsychoticum. Van antipsychotica mag verwacht worden dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Met klager is meerdere malen gesproken over de noodzaak van het gebruik van medicatie.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen. Anders dan de raadsman aanvoert in beroep, heeft de beroepscommissie geen redenen om te twijfelen aan hetgeen door de niet op de behandeling van klager betrokken psychiater in diens second opinion is beschreven. Dat het gesprek van deze psychiater met klager een kortdurend gesprek zou zijn geweest doet aan de deugdelijkheid van het door de psychiater opgestelde second opinion niet af.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 20 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. D. van der Sluis en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven