Nummer 22/25466/TP
Betreft [klager]
Datum 12 april 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft bij brief van 22 november 2021 een verzoek gedaan tot een passantenvergoeding.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op
13 januari 2022 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het verzoek van klager om een passantenvergoeding is onterecht afgewezen. Klager heeft in een soortgelijke positie verkeerd als een gedetineerde. FPC de Oostvaarderskliniek (hierna: Oostvaarderskliniek) had een longstay-status aangevraagd voor klager, maar deze aanvraag uiteindelijk niet doorgezet. De Oostvaarderskliniek kon klager niet de nodige behandeling bieden en hij heeft vervolgens ongeveer negen maanden moeten wachten op een behandeling bij FPC de Rooyse Wissel (hierna: de Rooyse Wissel). Het langdurig binnen een tbs-kliniek moeten wachten op een behandeling in een geschikte instelling is gelijk te stellen met de situatie van een gedetineerde die in een penitentiaire inrichting moet wachten op een plaatsing in een tbs-kliniek. Dat klager al een tbs-gestelde was doet daar niet aan af. Er is geen verschil in pijn en ongemak als een tbs-gestelde wacht in een penitentiaire inrichting of in een tbs-kliniek en een tbs-gestelde loopt eveneens (behandel)schade op, als verweerder niet zorgt voor deugdelijke in- en doorstroom. Verweerder is verantwoordelijk voor het tekort aan geschikte behandelplekken. Wanneer er geen passantenvergoeding of tegemoetkoming anderszins wordt toegekend, zal verweerder ook niet gestimuleerd worden om het tekort aan behandelplekken op te lossen. De tegemoetkoming hoeft niet gebaseerd te worden op artikel 6.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). Klager vindt de lange wachttijden onacceptabel en verzoekt de RSJ om zich hierover uit te spreken. De RSJ is er voor de rechtsbescherming van kwetsbare personen die opgesloten zitten in een instelling zoals een tbs-kliniek of penitentiaire inrichting.
Standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Klager is namelijk geen passant in de zin van artikel 6.3, eerste lid, Wfz. In de door klager ter discussie gestelde periode verbleef hij steeds in een tbs-kliniek op grond van een reeds (lang) lopende tbs-maatregel. Klager zat niet in een penitentiaire inrichting in afwachting van de aanvang van een tbs. Dat de behandeling van klager om behandelinhoudelijke redenen in een impasse verkeerde, maakt niet dat zijn verblijf in de instelling in strijd was met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Van een beslissing in de zin van artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) is daarom geen sprake.
Subsidiair stelt verweerder dat klagers beroep ongegrond is. De beslissing van 13 januari 2022 is op goede gronden genomen. Het tijdsverloop tot en met de overplaatsing van klager naar de Rooyse Wissel was het gevolg van de complexiteit van de behandeling en de impasse waarvan sprake was. Verder is tijdens de zorgconferentie van 6 januari 2021 voorgesteld om in de Oostvaarderskliniek te starten met het experimenteel inzetten van (libido-remmende en/of anti-psychotische) medicatie om tijdswinst te bewerkstelligen. Klager heeft dit voorstel afgewezen, omdat hij geen vertrouwen meer had in de Oostvaarderskliniek. Vervolgens zijn tussen het verzoek om overplaatsing en de plaatsingsbeslissing van verweerder ruim zes maanden verstreken. Anders dan klager stelt, heeft hij dus niet negen maanden op een wachtlijst gestaan voordat er een plaats vrijkwam in de Rooyse Wissel. Van (aanwijzingen voor) enigerlei concrete aan verweerder toe te rekenen vertraging in de behandeling is geen sprake. Voor het toekennen van een passantenvergoeding aan klager bestaat daarom geen aanleiding. Klager heeft steeds verbleven in een tbs-kliniek alwaar in de benodigde zorg en ondersteuning werd voorzien.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager verblijft blijkens de stukken 23 jaar als tbs-gestelde in tbs-klinieken. Bij beslissing van verweerder van 12 oktober 2021 is klager overgeplaatst van de Oostvaarderkliniek naar de Rooyse Wissel. Op 22 november 2021 heeft klager verweerder verzocht om een passantenvergoeding voor de maanden dat hij heeft moeten wachten op deze overplaatsing. Klager meent bovendien recht te hebben op een dubbele vergoeding vanwege het vele wachten tijdens het gehele verloop van zijn tbs-behandeling.
De beroepscommissie behandelt krachtens artikel 69 Bvt beroepschriften tegen in dat artikel genoemde beslissingen van verweerder en kan in dat kader krachtens het vijfde lid een tegemoetkoming toekennen als zij het beroep tegen zo’n beslissing gegrond verklaart. Zo kan de beroepscommissie een vergoeding toekennen in geval van beroep tegen de in het eerste lid, aanhef en onder b, Bvt genoemde verlenging van de passantentermijn, dat wil zeggen de termijn waarbinnen een tbs-gestelde na aanvang van de tbs vanuit een penitentiaire inrichting in een tbs-instelling moet worden geplaatst. Ook kan zij bij de behandeling van een beroep als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef en onder a, Bvt tegen een concrete (over)plaatsingsbeslissing een tegemoetkoming toekennen voor opgelopen achterstand in de behandeling.
Vast staat dat klager verweerder om een tegemoetkoming heeft verzocht zonder dat sprake is van een beroep tegen een beslissing als bedoeld in artikel 69 Bvt. De beroepscommissie kan niet buiten een dergelijk beroep om overgaan tot het toekennen van een tegemoetkoming ten laste van verweerder. De afwijzende beslissing van verweerder valt hiermee buiten de reikwijdte van de Bvt. De beroepscommissie is daarom niet bevoegd het beroep in behandeling te nemen. Klager stelt feitelijk dat sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad en kan een vordering in te stellen bij de civiele rechter.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart zich niet bevoegd om het beroep in behandeling te nemen.
Deze uitspraak is op 12 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter