Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8114/GA, 19 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Corona  v

Nummer          R-20/8114/GA

                                   

Betreft [klager]

Datum 19 juli 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de weigering om een personeelslid van de penitentiaire inrichting te sanctioneren die heeft gelogen in een schriftelijk verslag (AR 2020/552);

b.         de afwijzing van zijn verzoek om contact met de media (AR 2020/572).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 21 september 2020 beklag b. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

De beklagcommissie heeft een beklag gegrond verklaard waarin klager klaagde dat een schriftelijk verslag onjuistheden bevatte. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager ‘kankerflikker’ had gezegd. Klager heeft hierna de directeur verzocht de medewerker te sanctioneren. Het niet sanctioneren of het uitblijven van een reactie naar aanleiding van een verzoek met betrekking tot het handelen van een medewerker is - als handelen van de directeur - wel ontvankelijk.

Nu door de bewaarder niet integer is gehandeld inzake het opstellen van een schriftelijk verslag en in het schriftelijk verslag dermate ernstige uitlatingen werden vermeld die er voor gezorgd hadden kunnen hebben dat klager disciplinair zou zijn gestraft, had het in de lijn gelegen van de directeur om de betrokken medewerker op enige wijze te sanctioneren. Er wordt namelijk veel gewicht toegekend aan het woord van een medewerker. Daarom is het zeer kwalijk dat een onjuiste verklaring is gegeven.

Beklag b.

Het schriftelijke verzoek bevat een uiteenzetting van het onderwerp en de kaders van het gesprek. Klager heeft aangegeven dat hij de volgende onderwerpen wenste te bespreken: corona(beleid) alsmede de naleving in de PI, de medische dienst in de PI en de bejegening in de PI. De directeur had een inzichtelijke kenbare afweging moeten maken. De beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Het is onduidelijk of de weigeringsgronden van artikel 40, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) van toepassing zijn. Het is niet duidelijk geworden of de directeur het stellen van voorwaarden en/of het houden van toezicht heeft overwogen. Ook is onterecht niet om advies verzocht aan de persvoorlichter van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).

Klager verzoekt om zijn standpunt mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur

Beklag a.

De beslissing om een personeelslid al dan niet te sanctioneren is geen jegens klager genomen door de directeur.

Beklag b.

Het schriftelijke verzoek van klager is zeer summier. Hij heeft geen uiteenzetting van het onderwerp gegeven noch de kaders van het gesprek weergegeven. Klager beschrijft slechts de onderwerpen waar hij over wil spreken met de media. In het verzoek van klager staat geen vertegenwoordiger van de media beschreven met wie hij contact zou willen opnemen. Dit maakt dat een toetsing aan de gronden van artikel 40 van de Pbw niet mogelijk is.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Beklag a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

Artikel 40 van de Pbw luidt:

1.         De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:

a.         de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.         de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;

c.         de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;

d.         de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

2.         De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.

3.         De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Uit de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en media van 18 juni 1999 (nr. 761025/99/DJI) volgt dat een verzoek om contact met een vertegenwoordiger van de media een uiteenzetting van het onderwerp en het kader waarbinnen het onderwerp wordt geplaatst bevat. Alvorens op een verzoek te beslissen wordt het verzoek altijd aan de persvoorlichter van de DJI ter beoordeling voorgelegd indien het onderwerp een ‘landelijke uitstraling’ heeft. Opgemerkt wordt dat deze circulaire tot op heden nog niet is vervangen en om die reden ondanks expiratie als richtinggevend heeft te gelden.

Uit het voorgaande volgt dat de directeur iedere keer dat een gedetineerde verzoekt om een gesprek te mogen voeren met een vertegenwoordiger van de media, een afweging moet maken tussen het belang van klager en de belangen zoals genoemd in artikel 40, eerste lid, van de Pbw. Dit heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende kenbaar gedaan. De beslissing van de directeur is onvoldoende gemotiveerd in het licht van de weigeringsgronden van artikel 40, eerste lid, van de Pbw. Klager heeft een verzoek gedaan om contact op te nemen met de media en daarbij aangegeven welke onderwerpen hij wenste te bespreken. Indien de directeur zich op basis van het verzoek onvoldoende ingelicht acht om een beslissing te nemen, ligt het op de weg van de directeur om een nadere toelichting te vragen aan klager. De directeur had klager in de gelegenheid moeten stellen om het gewenste contact met de media nader uit te leggen. Bovendien is de beroepscommissie van oordeel dat het onderwerp corona ‘landelijke uitstraling’ heeft, dus de directeur had, al dan niet na de nadere toelichting van klager, advies moeten vragen aan de persvoorlichter van de DJI.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om het contact met de media te weigeren onvoldoende is gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 19 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven