Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8352/GA, 22 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer R-20/8352/GA

Betreft [klager]

Datum 22 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft voor zover in beroep aan de orde beklag ingesteld tegen het afschrijven van kosten voor televisie voor de periode 10 april 2020 tot en met 14 april 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 20 oktober 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in dit beklag (TA-2020-211). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. Jonk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is onredelijk dat klager kosten heeft voldaan voor de huur en het gebruik van een televisie in de periode van 10 april tot en met 14 april 2020. Gedurende die periode verbleef hij in een observatiecel in het kader van een ordemaatregel. Pas vanaf 14 april 2020 verbleef hij in afzondering in het kader van een disciplinaire straf. Voor de periode van de disciplinaire straf kan gesteld worden dat het past bij het karakter van de straf dat hij van zijn televisie verstoten is geweest, maar dat gaat niet op in het kader van een ordemaatregel ter bescherming van klager zelf.

Standpunt van de directeur

De directeur blijft bij het standpunt zoals verwoord in de verweerschriften en zoals hij ter zitting heeft toegelicht.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in het beklag

Artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) bepaalt dat het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen dient te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

In de beslissing van 10 april 2020 die ziet op de ordemaatregel staat – anders dan in de schriftelijke beslissing van de disciplinaire straf van 15 april 2020 - niet vermeld dat klager geen huurrestitutie ontvangt. Klager heeft pas kennis gekregen van het doorbetalen van huur voor de periode van de ordemaatregel op het moment dat het geld werd afgeschreven van zijn rekening op 17 april 2020. Daarvan uitgaande kan, wat betreft het tijdstip van indienen van het klaagschrift, naar het oordeel van de beroepscommissie redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest. De beroepscommissie ziet dan ook geen aanleiding voor een niet-ontvankelijkverklaring van klager op grond van het bepaalde in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw.

De directeur voert aan dat de klacht gericht is tegen een algemeen geldende regel en er daarom geen sprake is van een beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. In artikel 8.2 van de huisregels van de PI Ter Apel staat dat gedetineerden gedurende een disciplinaire straf geen huurrestitutie krijgen. In de huisregels is geen vergelijkbare bepaling opgenomen bij de ordemaatregelen. Daarom is voor wat betreft huurrestitutie tijdens ordemaatregelen geen sprake van een algemeen geldende regel. Het afschrijven van de huurkosten over deze periode valt derhalve onder de reikwijdte van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager zal alsnog worden ontvangen in het beklag. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag in eerste en enige instantie afdoen.

Inhoudelijke beoordeling van het beklag

Klager heeft van 10 april tot en met 14 april 2020 geen gebruik kunnen maken van zijn televisie, omdat hij zich in afzondering bevond. Over deze periode heeft hij wel huur betaald voor zijn televisie. Van 10 april tot en met 14 april 2020 verbleef hij in het kader van een ordemaatregel in afzondering onder cameratoezicht.

Volgens vaste rechtspraak van de RSJ past de verplichting tot het doorbetalen van huur gedurende een disciplinaire straf bij het bestraffende karakter daarvan (RSJ 25 maart 2013, 12/3899/GA). In tegenstelling tot een disciplinaire straf heeft een ordemaatregel geen bestraffend karakter. Voor een ordemaatregel is het niet vereist dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In dit geval diende de ordemaatregel ter bescherming van klager, omdat hij in honger- en dorststaking was gegaan.

Nu bovendien in de huisregels van de PI Ter Apel niet is bepaald dat bij een ordemaatregel geen huurrestitutie plaatsvind, moet de beslissing van de directeur om klager de huur van de televisie door te laten betalen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag daarom gegrond verklaren. Zij zal de directeur opdragen om het bedrag van €1,71 aan klager te restitueren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij draagt de directeur op het bedrag van €1,71 aan klager te restitueren.

Deze uitspraak is op 22 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R. Raat en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven