Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23703/GB, 29 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23703/GB                              

Betreft [klager]

Datum 29 april 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 juni 2021 beslist klager te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 5 oktober 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. J.A. Smits, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er wordt te veel aandacht besteed aan één incident. In het selectieadvies worden alleen voorvallen in de vier maanden voorafgaand aan klagers plaatsing op de BPG-afdeling besproken. Er is te weinig gekeken naar klagers gedrag in de periode daarvoor. Het blijft onderbelicht wat de rol van bijvoorbeeld medegedetineerden is geweest. Er wordt te snel gegrepen naar een zwaarder regime, terwijl er ook andere mogelijkheden waren voor stabilisatie en begrenzing. Verweerder heeft niet in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico vormde.

Het BPG-regime is heel anders dan het regime op andere afdelingen. Klager heeft geen recht op bezoek zonder toezicht (BZT), hij zit 23 uur per dag op cel en kan maar kort bellen. Klager had ten minste in een regime van beperkte gemeenschap geplaatst moeten worden, zodat hij overdag in groepen kan deelnemen aan een dagprogramma.

Klagers plaatsing op de BPG-afdeling is in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), onredelijk, onbillijk, onaanvaardbaar en disproportioneel. Klager wacht inmiddels op een plaatsing in een tbs-kliniek. Gedurende dit proces dient hij in een ander, ruimer regime te worden geplaatst. Voor de schade die klager heeft geleden, dient hij een tegemoetkoming te krijgen.

Verweerder stelt in zijn verweer dat het inmiddels goed gaat met klager. Kennelijk wordt beoogd klager in afwachting van zijn plaatsing in een kliniek op de BPG-afdeling te laten verblijven. Klager is het daar absoluut niet mee eens. Het feit dat klager goed gedrag vertoont, steunt juist zijn overige stellingen.

Standpunt van verweerder

Uit de stukken komt naar voren hoe klager zich tijdens zijn detentie heeft opgesteld en welke reeks van incidenten heeft geleid tot zijn plaatsing op de BPG-afdeling. Aangezien klager de gronden van het bezwaar in beroep herhaalt, verwijst verweerder naar de inhoud van de bestreden beslissing.

Aan klager zijn in korte tijd meerdere disciplinaire straffen opgelegd. Bij het laatste incident is een medegedetineerde ernstig gewond geraakt. Klager ontkent zijn rol bij dit incident niet. Hij verklaarde daarover: “zo doen wij dit op straat”. Het feit dat klager nog niet is veroordeeld voor dit incident, heeft daar niets mee te maken. Het gaat erom of klager geschikt was voor verblijf in een regime van beperkte gemeenschap. Op grond van het laatste incident en de andere incidenten, is de conclusie dat klager daar niet geschikt voor was goed te volgen.

Het gaat momenteel goed met klager. Hij verblijft op de A-afdeling en draait zijn dagprogramma in een groepje van maximaal zes medegedetineerden. Hij is rustig en beleefd. Men acht het – vooralsnog – raadzaam om hem op de BPG-afdeling te laten verblijven in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-kliniek.

3. De beoordeling

Klager verbleef in het huis van bewaring van de PI Arnhem. Op 17 juni 2021 is hij op de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, vanwege een ernstig geweldsincident op 3 juni 2021 en andere daaraan voorafgegane (gewelds)incidenten.

Op een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

Klager is gedetineerd vanwege een delict met geweld. Uit het selectieadvies van de PI Arnhem blijkt dat klager in de periode van 5 februari 2021 tot en met 3 juni 2021 betrokken is geweest bij tien incidenten, waarbij in de meeste gevallen een disciplinaire straf aan hem is opgelegd. Bij het laatste incident heeft klager met een volle glazen pot op het hoofd van een medegedetineerde geslagen. Die medegedetineerde moest met spoed naar het ziekenhuis worden gebracht, omdat sprake was van levensbedreigende verwondingen. Volgens meerdere medegedetineerden had klager eerder die dag kokend water over een medegedetineerde gegooid. Klager toonde in de strafcel geen enkel berouw, maar verklaarde: “zo doen we dit op straat”. Zijn gedrag werd door de inrichting samengevat weergegeven als ‘zeer onvoorspelbaar en extreem’. Volgens de meest actuele diagnostiek zou er bij klager – onder meer – sprake zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De inrichtingspsycholoog adviseerde om klager op een BPG-afdeling te plaatsen (en niet in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum).

Gelet op klagers persoonlijkheid, de aard van zijn delict en zijn gedrag, zoals dat zojuist is beschreven, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht het ook op dit moment (nog) niet aangewezen dat klager wordt teruggeplaatst in een regulier regime, ondanks zijn goede gedrag op de BPG-afdeling. Als zijn plaatsing in een tbs-kliniek nog lang op zich laat wachten, zou dat overigens anders kunnen komen te liggen. Dat klager (aanvankelijk) een beperkt dagprogramma had, is inherent aan een verblijf in het individueel regime. Van strijd met artikel 3 van het EVRM is geen sprake. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 29 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven