Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26590/SGA, 25 maart 2022, schorsing
Uitspraakdatum:25-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer         22/26590/SGA

Betreft             [Verzoeker]

Datum             25 maart 2022

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van  [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein locatie Zeist (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, vanwege het uitschelden en disrespectvol bejegenen van personeel, ingaande op 21 maart 2022 om 08:45 uur en eindigend op 28 maart 2022 om 08:45 uur.

Verzoekers raadsvrouw, mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (nz2022-207).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt in het klaagschrift aangevoerd dat verzoeker de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om een goed gesprek te voeren. Zeker in moeilijke situatie lukt het verzoeker niet om in het Nederlands of Engels zijn standpunt naar voren te brengen. De directeur is op grond van artikel 57 van de Penitentiaire Beginselenwet gehouden de gedetineerde in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, voordat hij beslist over een ordemaatregel. Er is geen sprake van een uitzondering op grond waarvan het horen achterwege kan blijven, aldus verzoekers raadsvrouw. Het weigeren van een tolk heeft frustratie veroorzaakt bij verzoeker, voortkomend uit onmacht om zijn standpunt duidelijk te maken. Indien de juiste gang van zaken was gevolgd zou dit nimmer hebben geleid tot een ordemaatregel. Verzoeker is ernstig in zijn belangen geschaad doordat hij niet in de gelegenheid is gesteld via een tolk te communiceren.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker achter de deur zit in verband met het Scabiësprotocol en dat hij het personeel meerdere keren via de intercom heeft uitgescholden, omdat hij op de medische dienst moest wachten. De directeur verwijst hiervoor naar het schriftelijk verslag. Naar aanleiding van dit verslag is verzoeker op 21 maart 2022 gehoord. Verzoeker heeft dit gesprek direct geweigerd en verzocht om een tolk. Er is op dat moment gekozen geen gehoor te geven aan dit verzoek, omdat verzoeker de Nederlandse en Engelse taal voldoende machtig is. Indien tijdens het gesprek zou blijken dat verzoeker zich onvoldoende kon verwoorden in de Nederlandse of Engelse taal, dan had het gesprek alsnog voortgezet kunnen worden onder begeleiding van een tolk. Doordat verzoeker bleef weigeren in gesprek te gaan is het niet zo ver gekomen. Verzoeker heeft de directeur op een dwingende en boze toon weggestuurd. Het horen heeft op een zorgvuldige manier plaatsgevonden aldus de directeur, maar verzoeker heeft een eigen verantwoordelijk in het wegsturen van de directeur.

Uit het bovenstaande wordt – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat de directeur de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen door te proberen verzoeker te horen in een voor hem begrijpelijke taal, maar dat verzoeker dit heeft geweigerd en de directeur heeft weggestuurd. Door de beroepscommissie is eerder geoordeeld dat de hoorplicht niet zo ver reikt dat de directeur op een later moment nogmaals moet proberen met een gedetineerde in gesprek te gaan wanneer de gedetineerde kenbaar maakt niet met de directeur in gesprek te willen gaan (RSJ 19 november 2018, R-843). De voorzitter kan verzoeker niet volgen in de opmerking dat als de juiste gang van zaken was gevolgd dit nimmer zou hebben geleid tot een ordemaatregel. Uit de beslissing blijkt dat de directeur verzoeker ging horen in verband met gedrag dat hij daarvoor had laten zien en in een schriftelijk verslag en een mededeling is beschreven. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur op voorhand niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter wijst het verzoek af.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is op 25 maart 2022 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven