Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22774/GV, 29 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           21/22774/GV

Betreft              [klager]

Datum              29 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 augustus 2021 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder is bij de beoordeling van klagers verzoek uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden en heeft ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan een onjuiste bewezenverklaring in klagers strafzaak. Klager is, in tegenstelling tot dat wat verweerder stelt, niet veroordeeld ter zake een poging doodslag en poging moord, maar voor mishandeling met voorbedachten rade met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en diefstal.

Verweerder stelt tevens dat klager niet mee wil werken aan een gedragsdeskundig onderzoek. Uit het vrijhedenadvies volgt echter dat klager in ieder geval sinds medio juni 2021 wel degelijk medewerking wenst te verlenen aan een dergelijk onderzoek en dat aanvullend reclasseringsadvies is opgevraagd.

Tot slot zou het verzoek van klager niet uitvoerbaar zijn aangezien de moeder van klagers kinderen geen blijk zou hebben gegeven van instemming met het verlof. De moeder van de kinderen stemt wel degelijk in met klagers verzoek. Indien deze instemming er niet zou zijn, dan zou klager het verzoek niet hebben ingediend. Voor klager is het doel van het re-integratieverlof evident, aangezien zijn kinderen hem in detentie niet mogen bezoeken. Klagers detentie duurt al meer dan twee jaar en gelet op klagers naderende einddatum is het van groot belang dat klager op korte termijn het contact met zijn kinderen kan herstellen.

Klager verzoekt aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft (gedeeltes van) het advies van het Openbaar Ministerie van 13 mei 2021, het vrijhedenadvies van 27 juli 2021 en het reclasseringsadvies van 18 mei 2021 weer.

Het is onverantwoord klager verlof te verlenen gelet op zijn negatieve gedrag gedurende een groot deel van zijn detentie en het feit dat eventuele risico’s op dit moment niet kunnen worden ingeschat. Het is juist dat klager inmiddels heeft aangegeven mee te willen werken aan psychologisch onderzoek, maar dit onderzoek is nog niet gestart. Klager is meerdere malen veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. De reclassering ziet vooralsnog geen mogelijkheden voor risicobeperking door het ontbreken van conclusies en adviezen vanuit gedragsdeskundigen. Om die reden is er te weinig informatie voorhanden om een verantwoorde en concrete invulling te geven aan vrijheden. Vanuit de slachtoffers bestaat de wens voor een contact- en locatieverbod voor Rotterdam.

Dat in de bestreden beslissing is uitgegaan van verkeerde informatie ten aanzien van het door klager gepleegde delict maakt geen verschil. Er is nog altijd sprake van een veroordeling ten aanzien van een ernstig geweldsdelict. Daarbij is er geen sprake van een uitgewerkt detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) waardoor het aangevraagde verlof geen re-integratiedoel dient. Ten slotte heeft de verzorger van de kinderen niet met het contact tussen klager en de kinderen ingestemd. Hoewel klagers raadsman aangeeft dat er wel sprake is van instemming, ontbreekt hiervoor een verklaring van de verzorger waaruit dat ook daadwerkelijk blijkt.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 4 juli 2019 gedetineerd. Hij werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, en diefstal. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Op 2 maart 2022 is klager in vrijheid gesteld, omdat zijn voorlopige hechtenis is geschorst.

De wet- en regelgeving

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet is – voor zover hier relevant – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen, alsmede de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt.

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 20, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat langdurend re-integratieverlof niet eindigt op dezelfde dag waarop het is aangevangen en maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur duurt met minimaal een overnachting en ten hoogste acht overnachtingen per maand. In het tweede lid staat dat de directeur per kalenderjaar het maximaal aantal verlofuren vaststelt en dit opneemt in het D&R-plan. In het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). In het vijfde, zesde en zevende lid staat beschreven hoe het totaal aantal verlofuren waar een gedetineerde recht op heeft wordt vastgesteld en dat deze uren geleidelijk in relatie tot het re-integratiedoel over het kalenderjaar worden verdeeld.

De beoordeling

Klager heeft verzocht om langdurend re-integratieverlof, omdat hij de band tussen hem en zijn kinderen wenste te verbeteren.

De beroepscommissie constateert dat klager op grond van het bepaalde in artikel 20, derde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof. De beroepscommissie stelt voorop dat inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze het verzochte langdurend re-integratieverlof bijdraagt of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn re-integratiedoelen concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn langs welke weg wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken. Het voorgaande is ook van betekenis voor de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn verzoek om re-integratieverlof.

Bij de beslissing tot afwijzing van klagers verlofaanvraag is hem onder meer tegengeworpen dat onduidelijk is of gesproken kan worden van een concreet re-integratiedoel in het kader van zijn D&R-plan. In klagers geval moet worden vastgesteld dat (een gedeelte van) zijn D&R-plan niet is overgelegd en in het vrijhedenadvies hierover ook niets is opgemerkt. In dezen ontbreekt hierom de voor de beoordeling van klagers verzoek noodzakelijke informatie, zodat de beroepscommissie niet kan beoordelen of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat onduidelijk is of aan klagers verzoek een concreet re-integratiedoel ten grondslag ligt.

Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat klager gedurende zijn detentie geen concrete stappen ondernomen heeft met betrekking tot zijn re-integratiedoel. Om die reden is het verlenen van langdurend re-integratieverlof dan ook geen logische vervolgstap in het kader van zijn re-integratie.

Uit de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen volgt dat van de gedetineerde, als blijk van zijn motivatie en in het kader van een gefaseerde opbouw, wordt gevraagd om al reeds binnen de muren van de inrichting te werken aan zijn re-integratie(doelen) en dat in het kader van het herstel van familiebanden bijvoorbeeld kan worden verwacht dat de gedetineerde hieraan invulling geeft, althans probeert te geven, door middel van het ontvangen van bezoek in de inrichting, het schrijven van brieven of het onderhouden van telefonisch contact. Door verweerder is niet weersproken dat het gegeven dat klager geen bezoek van zijn kinderen heeft ontvangen een omstandigheid betreft waar klager geen invloed op had. De moeder van de kinderen acht(te) het om haar moverende redenen niet wenselijk dat de kinderen klager binnen een inrichting troffen. Uit de stukken blijkt echter ook niet dat klager in de inrichting op enige, andere, wijze contact met zijn kinderen heeft onderhouden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan hieruit volgen dat klager niet al binnen de muren van de inrichting aan zijn re-integratiedoel heeft gewerkt. Overigens blijkt uit de stukken ook niet dat de moeder van de kinderen toestemming heeft verleend voor klagers bezoek aan de kinderen. Het verlenen van langdurend re-integratieverlof is dan ook (nog) geen logische vervolgstap in het kader van klagers re-integratie, waarbij de beroepscommissie tevens opmerkt dat niet gebleken is dat klager reeds kortdurend re-integratieverlof heeft genoten, wat gelet op de gefaseerde opbouw van verloven wel de aanbeveling geniet.

Klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof is ook afgewezen, omdat de risico’s bij het verlenen van verlof te groot zijn. Uit het vrijhedenadvies van 27 juli 2021 volgt dat aan klager gedurende zijn detentieperiode meerdere malen disciplinaire straffen zijn opgelegd wegens het vertonen van ongewenst gedrag. Na een periode van ongewenst gedrag, heeft na 4 januari 2021 wel een verbetering in klagers gedrag plaatsgevonden en is hij op 4 maart 2021 gepromoveerd op basis van goed gedrag. Daarnaast blijkt uit de stukken dat klager, na herhaaldelijk te hebben geweigerd mee te werken aan gedragsdeskundig onderzoek, nu heeft ingestemd hieraan mee te werken. Ten tijde van het opstellen van het vrijhedenadvies was dit verdiepingsonderzoek echter nog niet gestart. Door het ontbreken van een dergelijk onderzoek heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het risico op recidive, het risico op letselschade en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden. Wel volgt uit het reclasseringsadvies van 18 mei 2021 dat door de reclassering een gebrek aan zelfinzicht, empathisch vermogen en probleemoplossend vermogen is geconstateerd. Ook heeft klager een uitgebreid justitieel verleden, waarbij meerdere malen sprake is geweest van geweldsdelicten. Door het ontbreken van conclusies en adviezen vanuit gedragsdeskundigen ziet de reclassering vooralsnog geen mogelijkheden voor risicobeperking. Er is te weinig zicht op risico’s die voortkomen uit gedragingen en/of eventuele persoonlijkheids- en psychische problematiek.

Voorgaande omstandigheden vormen naar het oordeel van de beroepscommissie contra-indicaties voor verlofverlening die een afwijzing van klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof rechtvaardigen. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 29 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven